cinema

muziekbestanden

Filognosie

Galerie

De Droom

De Droom

 


 

Inhoud Deel  II: de principes

'We waarderen de tijd
niet objectief als een fysiek iets;
dat het eenvoudig een zuivere
vorm van zinnige intuïtie is.'

                                       Immanuel Kant

Inleiding

Worstelen, gezag en de dualiteit

Wetenschap ontwikkelt stelligheid aangaande feiten, zekere kennis die controleerbaar en weerlegbaar is. De verdeeldheid van de baatzuchtig strevende mens uit zich daarbij in een eindeloze vertakking van onderling niet geïntegreerde en dus ook onwetend te noemen deelwetenschappen. De intelligentie is nog niet de heiligheid. Materieel gemotiveerd zijnde voor resultaten is makkelijk het overzicht zoek, de integriteit van de universele, filognostische geleerdheid verloren en is men al snel gepolitiseerd elkaar als boksers op methodische gronden aan het verketteren, zelfs met verwijten van pseudo-wetenschap, waarmee men de eigen wetenschappelijke status naar de rest van de samenleving toe ondergraaft. En dat maakt eerlijk gezegd het verwijt ook wel terecht omdat een verdeelde wetenschap, die zichzelf niet meer bij elkaar kan krijgen om een geheel van leiding en verantwoording in de maatschappij te vormen in feite geen echte wetenschap is. Rechtswetenschap, economie, geschiedenis, filosofie, literatuur, techniek en menswetenschap b.v. lijken met deze verdeeldheid dan meer op politieke partijen die er op uit zijn om status en inkomen te verwerven en elkaar weg te concurreren. Als we echter als wetenschap betitelen alles wat aan universiteiten onderwezen wordt en de onderlinge meningsverschillen over de macht en de status omschrijven als een soort van zichzelf dwarszitten en manco gaan, een soort van neurose van niet meer als een eenheid effectief kunnen optreden, dan wordt duidelijk dat met de val van het oorspronkelijke herenakkoord van de wetenschap een principe verloren is gegaan: het principe van vereniging. Vereniging is de kunst en vereniging mag je het doel noemen van de filognosie. In deel een zagen we de filosofie ervan ontstaan aan de hand van een zekere orde van de tijd. De agenda is er, nu moeten we ons er nog op zien te krijgen met z'n allen.

Tot de praktijk, het manifeste, van de vereniging behoort de analyse, de analytische benadering als een concrete manier om mensen te helpen, mensen iets voor te houden, mensen te motiveren of mensen op hun nummer te zetten. Is de vereniging, de realisatie van eensluidendheid en saamhorigheid filosofisch met respect voor de feitelijkheid eenmaal bereikt en dan analystisch verantwoord in de praktijk gebracht, dan komen we toe aan wat in de volgende sectie staat besproken: de spiritualiteit. Want saamhorigheid en eensluidendheid impliceert nog geen zuiverheid.

De analyse is nogal creatief en adaptief en uit zich vaak in een kunstvorm: in liederen, schilderijen en verhalen. Met die harmonieën, verhalen en beelden wordt het materiaal aangedragen waarmee we de wereld der illusies aktief kunnen bestrijden. We leren in de literatuur van Miguel de Cervantes (1547-1616) b.v. dat we als een Don Quichotte samen met de eenvoudige man die Sancho Panza is, i.p.v. ter wille van het wijfje tegen elkaar te vechten, de windmolens van de waan moeten bestrijden; we leren met W. A. Mozart (1756-1791) b.v. de klassieke harmonie voorop te stellen die de noodzakelijke harmonie met de natuur in herinnering brengt en we leren van de schilderkunst van b.v. Rembrandt van Rijn (1606-1696) een beeld vast te houden dat een kernidee voorstelt waar we steeds weer naar terug kunnen keren. In de analyse komt de emotionele mens aan bod die eerstens maar een mens is, en krijgen we ook daarmee het praktische probleem voor ogen: de kennis van de wetenschap is nog niet de wijsheid van een gevestigde praktijk. Er komt een leerschool bij kijken om de kennis over te dragen, een vorm van know-how van hoe te werk te gaan en waar men niet zelden slechts proefondervindelijk achter komt. Men ontdekt dat er een meester is en een slaaf. En natuurlijk wil iedereen, als een stel worstelaars weer, de meester zijn. Als men dat probleem dan weet op te lossen door te snappen dat niet de macht over anderen maar dat de kunst de macht over jezelf te hebben de uitdaging vormt, is het duidelijk wie slaaf is en wie meester: de geest is de meester, het lichaam de slaaf. De ziel is het baasje, het lijf is de hond die moet gehoorzamen en waar je regelmatig een bakje voer voor moet zetten - pas op, niet te veel - en een wandelingetje mee moet maken - op de juiste tijd -, anders krijg je het thuisbezorgd die uitscheiding der gif- en afvalstoffen. Men bestudeert dan de leer van het meester zijn en tegelijkertijd onderworpen zijn als een afgetrainde hond en boekt succes op materieel gebied, maar een harmonieuze samenleving of zinnige en rechtvaardige wereldorde is er niet zonder meer mee bereikt. Men kan veel kennis hebben, maar men weet nog niet zonder meer het gezagsconflict van wie of wat er dan in de buitenwereld gediend zou moeten worden op te lossen. De filosoof/psycholoog Karl R. Popper (1902-1994) b.v. sprak van drie werelden - die van het zelf, het lichaam en de cultuur -, maar kon in zijn structuralisme zonder de essentie niet uitmaken waar het gezag lag in die orde. In die besluiteloosheid is er dan weer het probleem van een geblokkeerde vooruitgang die zich als een lichamelijke of geestelijke, individuele of collectieve, ziekte kan voordoen. Vooruitgang is waarlijk, filosofisch gesproken, geen eenvoudig begrip. Meer concreet (avaroha) bezig zijn is vooruitgang en meer abstract (âroha) bezig zijn is ook vooruitgang, zagen we reeds in de beginselverklaring met de escher-trap. Men moet zich, om de wetenschap in de praktijk te brengen, onvermijdelijk bezinnen op de principes van de emancipatie en de vooruitgang. De student geniet zijn vrijheid in liefde voor de wetenschap, maar de afgestudeerde moet de stropdas om, om zijn boterham te verdienen en een gezin op te bouwen. Daarop mediterend, de eenheid voor ogen houdend van de ziel die men niet wil verliezen bij het concretiseren van de wetenschap en het economisch complex daaromtrent - bij de burgerlijke deugden in het vedische de purushârtha's genaamd van kâma, artha, dharma en moksha, ofwel de deugd aangaande de verlangens, het geld verdienen, de religie en de bevrijding -, is dat hogere zelf er dan als de spirituele eenheid van het bovenzinnelijke, metafysische of transcendentale, dat al dan niet persoonlijk en religieus de wetenschap van de ziel, de regels en orde van het spel moet uitdragen. Van een wetenschapper vrij van dualisme en nuchter met de feiten is men opeens een mediteerder, is men iemand van gebed of wetenschappelijke kernspreuk-uit-leerschool, en van moed, beleid en trouw, geloof, hoop en liefde met religieuze waarden, normen en regels en een politieke partij die ook noodzakelijk blijkt te zijn.

 

Sectie 2a: de analyse

Fouten, toewijding en de menselijkheid

'Van fout naar fout ontdekt men de gehele waarheid.'

                                                                   Sigmund Freud

Analyseren is een absolute noodzaak. Zonder kan men fouten niet boven water krijgen en kan de vrede niet worden gevonden op basis van een aannemelijke en redelijke argumentatie en overeenstemming. Over illusies zal men het nooit eens zijn n.l. , omdat met de referentie afwezig het geloof niet kan worden volgehouden. Men kan zichzelf in de illusie bevestigen, tijdelijk van compensatie zijn in het overeenstemmen over een zelfverzonnen werkelijkheid, maar men mislukt met het tekortschieten in fysiek bewijs, al decompenserend ten val komend met een burn-out of een zenuwinzinking. De analyse zegt je wat de illusies zijn. Bouwend op fouten kan er geen vooruitgang zijn; de menselijke tranen vormen er het bewijs van. Men niet kan vooruit komen anders dan af te glijden in de hel en de chaos als men niet in contact staat met de werkelijkheid. Als je bouwt op fouten bouw je op illusies. Op illusies bouwend wordt men een psychotische patiënt. De psychotische persoon is een persoon die in staat van oorlog verkeert met zichzelf vanwege valse uitgangsstellingen, vanwege misvattingen die zijn zicht op de werkelijkheid vervormen. Zo ook hebben we dan oorlogen tussen naties als een collectieve psychosen die floreren op paradigmatische misvattingen. Paranoïde kapitalisten en projecterende fundamentalisten b.v. lijden onder hetzelfde psychologische fenomeen; ze verkeren in staat van illusie, ze zijn zich niet bewust van de gemeenschappelijke fout van het heersende paradigma en kunnen, heel tragisch, geen geloof aan elkaar hechten, met al hun retoriek en propaganda in de stijl van de pot verwijt de ketel. Waar er twee vechten zijn er twee schuld. De systematische, paradigmatische fout waar we het hier over hebben is de ontkenning van de ether en de erbij behorende orde van de tijd, die zo kenmerkend is voor de einsteiniaanse misvatting in samenhang met de pragmatiek van de immorele, of onzuivere, kapitaalgemotiveerde standaardtijd aanpak ons welbekend van de twintigste eeuw. stars in galaxy centre spinning animation
   
De Iraniërs zich conformerend aan het systeem van de amerikaanse tijdzones verwijten Amerika hun eigen illusie hen aan te hangen. Dat is nu het effect, de terugslag, van het ontkennen van zoiets fundamenteels als de ether. Zij die Allah volgen, Christus en Krishna moeten in feite Einstein ontkennen als zijnde de Heer van het Relativisme die redeneert op basis van de ontkenning van de ether. Ze moeten de andere Einstein respecteren die die vergissing recht zet en over de ether praat als een ruimte begrip met materiële kenmerken - als een krachtveld dus - en die heel filognostisch zei dat religie zonder wetenschap lam en wetenschap zonder religie blind is. Zo niet dan zit men met interne strijdigheid, gaat het op aarde niet als in de hemel, is de visie op de tijd niet zuiver, is het onpersoonlijke van de Heer ontkend, en eindigt men dus met waanzin uiteindelijk. In de verdringing hebben we, bang om ten val te komen, hier geen weet van. Filognostisch analyserend moeten we daarom als premisse, in overeenstemming met sectie I-A, stellen dat de ether bestaat en dat dat is bewezen door niet alleen de klassieke geschriften en filosofie en het behoud van de culturen daaromtrent die ons de identiteit van deze of gene Heer en profeet bieden, neen het is ook zeer concreet aangetoond door de foto's genomen van het centrum van het sterrenstelsel die laten zien hoe de sterren er ronddraaien in een krachtveld dat de melkweg definieert als een platte schijf met een berg van sterren in het midden die zich ophopen rondom een zwart gat. Deze waargenomen beweging van de sterren vormt het bewijs van het krachtveld dat we als effect als menselijke wezens altijd al gekend hebben als de ether, het element van die kracht die het medium van onze geest beschrijft; ons denken in materiële identificatie, onze eenheid van bestaan. Ter wille van de nuchterheid moeten we bereid zijn in contact te staan met deze kracht en onszelf dan zo beheersen met dit verbindende element waarmee we onze materiële werkelijkheid dan beschrijven als zijnde geconditioneerd, als zijnde geschapen, in een bepaalde cyclische orde van de tijd. We moeten dan niet ontmoedigd zijn en van ongeloof over de maar subtiele, onbevredigende verschillen in de lichtsnelheid gevonden in de M. & M.-experimenten (zie info-inleiding) terwile van de ether. Alleen de onderkenning van de ether als zijnde de actuele ervaring van dat krachtveld zal die beheersing opleveren, en niet de ontkenning ervan in relativisme, postmodern filosofisch pessimisme en andere politiek geaarde vormen van disrespect (reductionisme, nihilisme, cynisme, etc.). Door de relativistische noties van het ontkennen van de ether zijn we niet meer bekend met het gezag van de natuurlijke orde en hebben we, bijgevolg, te lijden onder de illusies van de cultuurneurose van het niet meer in contact staan en effectief zijn met de natuurlijke werkelijkheid. Zoals de nederlandse filosoof B. Spinoza, die historisch direct volgde op René Descartes, het zei: 'God is de natuur', en zoals de Paus het zegt: 'Via de schepping, de Schepper', zeggen wij aldus: de ether is een feit, een basis-element van de natuurlijke werkelijkheid. Het is, analytisch, allemaal een kwestie van cognitie, van hoe we de zaak labelen, van hoe we de werkelijkheid definiëren en zonder repressie bestieren. Per slot van rekening houdt het mislukken van het leveren van een definitief experimenteel bewijs van de ether nog steeds, bij genade van de natuurkundige onderzoeksopzet zelf, een paradigmatische definiëring ervan in waar we mee kunnen werken. En dan vinden we vanuit die systematiek bezien onze bewijzen dus in observaties van ronddraaiende sterren en van historische feiten als het zich rondom het etherbegrip handhaven van wereldculturen als het Hindoeïsme. Het gaat er in de filognosie om de zaak zo te definiëren dat we een greep krijgen op het geheel, dat we de orde van de dingen in hun grote samenhang gaan zien en daar ons geluk in vinden.

Fouten vragen om zelfcorrectie. Het is beter de eigen fouten te corrigeren dan het aan een ander over te laten. Klassiek wordt vanuit het vedisch standpunt bezien het maken van fouten bhrama genoemd. De mens heeft vier overwegende zwakheden: op de eerste plaats het maken van fouten, ten tweede ze met illusies te koesteren (pramâda), ten derde heeft de mens de neiging zichzelf en anderen daarmee voor de gek te houden (vipra-lipsa) en tenslotte raakt hij aldus, ten vierde, opgezadeld met een onjuist beeld van de werkelijkheid, zoals het is met de standaardtijd bijvoorbeeld (karanâpâtava). Zodoende kennen we onze culturen als compensatiefenomenen, als gigantische verhullingen van collectieve leugens die als de erfzonde , als een cultuur-genetische afwijking, worden overgedragen. Technisch zijn we er met neuronale feedback-circuits in ons lichaam en met de moderne systeemtheorie van op de hoogte dat systemen alleen maar effectief zijn als ze ingesteld zijn op de tijd en plaats middels feedback-circuits die koerscorrecties mogelijk maken. Maar we hebben hier ook weet van in sociaal opzicht door het zelfkritische van democratische debatten en, meer individueel, middels de dialectiek, in overeenstemming met het socratisch principe, van de psychoanalyse van Sigmund Freud die in interactie met zijn patiënten in dezen een uitvoerige studie maakte van het verschijnsel van de menselijke fout. Naar aanleiding van die studie spreken we nog steeds van een freudiaanse vergissing of verspreking als verdrongen materiaal zich naar voren dringt, brekend door de weerstand van de ego-functies. Van hem beseffen we ook dat het problematisch omgaan met Vadertje Tijd wel eens een klassiek complex zou kunnen zijn: het zogenaamde Oedipus-complex. Daarom is het, om niet te vervallen in waanzinnige psychotische oorlogvoering met onszelf en met elkaar, van belang analytisch dit gebiedende vaderlijke aspect van de tijd - dat zo nauw verband houdt met het begrip van de ether - als zijnde de analytische eindconclusie onder ogen te zien en daarbij de persoon van S. Freud te bestuderen als een sleutelfiguur in de geschiedenis van de wetenschap en de filosofie.

 

Sigmund Freud, een oostenrijkse arts uit de negentiende en twintigste eeuw (1856-1939) ontwikkelde een methode om de psychische problemen te analyseren waar zijn patiënten mee zaten. Aanvankelijk trachtte hij ze te hypnotiseren en zo erachter te komen en te bestrijden waar ze mee hadden te kampen, maar die methode, als te ver van de wil van de patiënt en integriteit van persoonlijk verhouden afstaand, weer loslatend liet hij ze, in een later stadium, in plaats daarvan vrij associëren op een sofa. Hij analyseerde dat materiaal geduldig met orde en regelmaat en gaf dan af en toe een z.g. duiding. Hij sprak over bewust en onbewust, es, ego en superego, het Oedipus-complex, verdringing, projectie, overdracht, en het werkelijkheids- en lustprincipe. Die interpretaties die aansloegen, die werkten bij zijn patiënten, presenteerde hij dan, indachtig de kernspreuk van de Boeddha 'waar is wat werkt', als zijn wetenschap van de psychoanalyse. Hij was een van de grondleggers van de moderne psychotherapeutische benadering, de manier waarop een westerling, als een 'client' bij een 'therapeut', met zijn zelfgekozen geestelijk leraar of goeroe zichzelf zoekt, naar zijn identiteit zoekt. Naar zijn eigen zeggen wilde hij niet zozeer mensen helpen als wel achterhalen wat nu de aard van het individuele en collectieve psychische probleem was; wat er als het ware in de 'black box' van de menselijke geest zat. Het was dus min of meer een weg tot zelfkennis wat hem betreft. Wat hij deed werd achteraf door andere wetenschappers niet echt als een vorm van filosofie of wetenschap betiteld, maar meer als een kunstvorm. Hoe kan je in abstracto uitdrukking geven aan wat er in essentie in de mens, in jezelf als mens, omgaat? Hij moest aan het einde van zijn leven constateren dat zijn analyse onvolkomen was en dat de strijd ter wille van de a priori waarheid van de mens nog niet geheel gestreden was. In India echter was lang voor zijn tijd reeds de sânkhya, of analyse, van een zekere incarnatie van de Heer genaamd Kapila bekend, weten we nu, die nauwkeurig de mens ontleed had in zijn verschillende elementen. De analytische benadering is vanuit hem bezien een primair dualistische benadering waarin de ziel wordt onderscheiden van een in vierentwintig elementen ontlede materiële natuur. Deze ziel streeft naar bevrijding van de ellende van het materieel bestaan, zoals Freud ook naar zelfkennis streefde in het zoeken naar het verlichten van het lijden van zichzelf en zijn patiënten. Kapila stelt o.a.: 'Het is zo dat het bewustzijn van hem, die in gebondenheid uit is op de vrijheid van het zelf, onder invloed staat van de geaardheden der materiële natuur, maar als men wordt bewogen in aantrekking van het geconditioneerd zijn aan wat de moeder van de deugd is, is men van de bevrijding.' (S.B. 3.25: 15). Het is m.a.w. de bewust geleefde liefde voor de (morele) kennis - ofwel onze filognosie - die met respect voor de waarheid van de ziel de bevrijding schenkt. Dit gebeurt, analytisch, in een proces van toegewijde dienst tot Zijn persoon waarvan hij dan een hoofdstuk later zegt dat de invloed van de Oorspronkelijke Persoonlijkheid van God wordt gezegd de tijdfactor te zijn (S.B. 3.26: 16). Waar het dus uiteindelijk in de analyse om gaat is het met toewijding dienen van de oorspronkelijke persoon die we kennen bij de genade van de tijdfactor, of zoals Freud het steeds bondig samenvatte aan het eind van zijn sessies: 'Uw tijd is om'. Het persoonlijke, deugdzaam of niet, bereikt men door het onpersoonlijke van de tijd en andersom. Freud zei: het gaat (oedipaal) om de relatie met de vader, en in dit geval is dat dus vadertje tijd zoals we in Deel I al zagen. Dit is de dualiteit van de analytische benadering. De toewijding is daarin dan, verheven boven lof en kritiek, een kwestie van sociaal zijn zoals in de vorige sectie begrepen is en vergt eveneens een inspanning in de zin van, zoals Vyâsa dat noemt, het 'luisteren en zingen' op het pad van de Fortuinlijke (het z.g. bhâgavata dharma, zie S.B. 7.5: 23-24). Uiteindelijk moet men, zo men de perfectie van de ziel wil bereiken, luisteren naar en zingen van die klassieke wijsheid, maar een individuele weg van filosofische speculatie en creatieve zelfontplooiing ernaar op weg zijnde is eveneens aangewezen. Er is de keuze van de snelle weg van de rechtstreekse overgave als een novice in een religieuze context en de langzame weg van de individuele realisatie in zelfontplooiing als kunstenaar en vrijdenker waarin het ego slechts geleidelijk aan zijn valsheid of geïdentificeerd zijn verliest en zijn ware zelf (svarûpa) en dienstbaarheid (svadharma) vindt.
   Analytisch is het evenwicht van de filognosie bereikt met een zekere harmonie in de dualiteit van de meester en de slaaf, de ziel en het lichaam. Deze geest van culminatie in de harmonie van de Tao ('de weg') is volgens de chinese filosoof Mencius (of Meng Ke 372-282 v. Chr.) een kwestie van morele vervolmaking door het cultiveren van het goede en het zoeken van gelegenheid tot beoefening van de vier menselijke deugden: de medemenselijkheid, de plichtsbetrachting, ceremonieel gedrag (decorum), en inzicht. Mededogen impliceert plichtsbesef, dat weer de kern vormt van ceremonieel, formeel gedrag, waarbij dat wat goedkeuring verdient of afkeurenswaardig is de basis vormt van het inzicht. Bij de Chinezen zien we een integratie ontstaan van het analytisch inzicht in de dualiteit van yin en yang, beweging en rust, vanuit de ziel der menselijkheid die zijn bron heeft in de taiji, de 'Grote Culminatie' van de oerstaat die we al kennen als de pradhâna bij Vyâsa. Dit werd m.n. in relatie tot het etherbegrip uitgedragen door de neo-confucianisten die het handelen door 'niet-handelen' van Lao Tzu (6e eeuw v. Chr.) - waardoor alles zijn (natuurlijke) orde vindt zoals hij in de Daode Jing (I-3) uitlegt - relativeren met een minder afzijdige houding, terwijl henzelf met Zhuangzi (369-286) het verwijt trof dat men met Confucius (551-479 v. Chr) te moralistisch en te weinig relativerend zou zijn. De neo-confucianist Zang Zai (1020-1077) stelt dat de ether (qi) door samentrekking alles voortbrengt en dat alles er ook weer in oplost als zijnde de grote oerleegte of oerruimte waarin er met de ether dan feitelijk geen sprake is van een niet-zijn, maar slechts van een amorfe oertoestand. Die taiji is vertroebeld in het materiële leven en we moeten de qi, de ether, de krachtvermenging, dan transparant zien te krijgen, zo stelt Zhu Xi (1130-1200) na hem die de basis vormde voor de strikte en schoolse confucianistische staatsleer van China. De ether vormt volgens hem de basis van de eruit ontstane principes van de mens en de elementaire natuur die er als een parel in besloten liggen. De weg van Zai's 'Grote Harmonie' is dan de richtlijn voor de relaties tussen vorst en minister, vader en zoon naar de 'hemelse principes' van de vier deugden. De Boeddhisten die alles tot niets reduceren zijn zo de 'grote ziekte' die leidt tot valse theorieën; een idee dat we ook bij Vyâsa terugvinden. De Vaishnava's noemen de Boeddhisten illusiegangers, mâyâvadi's en vechten tegen hun onpersoon en leegte, maar op deze site, in I-B, zien we ze meer als een ontnuchterend onderdeel van de filognosie.

In deze sectie komt deze laatste weg van de vrijdenker aan de orde. Agnostisch en sceptisch op de eerste plaats over de hele dualiteit van ziel en stof komt men analytisch voor de dualiteit van de persoon en het onpersoonlijke van de de ziel en de stof te staan met de vraag antwoord te geven wat die persoon of ziel dan wel niet is die jij zelf, freudiaan of chinees, bent en hoe we daar dan mee moeten omgaan. Zo komen we in dit deel van de filognosie dan tot een verstaan van die dualiteit in de vorm van analyses van individuele en collectieve dromen en fantasieën of filmverhalen; van beelden, voorstellingen en kunstwerken zelfgeschapen en door anderen voortgebracht; en de analyse in emotionele termen die we kennen als de lyriek en de poëzie die gekoppeld is aan de muziek van liederen, en instrumentale muziek, modern en klassiek. Het analytische zo, in combinatie met de kunst van het vormgeven en publiceren begrepen, vormt een noodzakelijk emotioneel en persoonlijk tegenwicht voor al de rationaliteit van de wetenschap der feitelijkheid van deel I die zozeer neigt tot atheïsme en impersonalisme. Ofwel: in de analyse van dit kunstzinnige gedeelte wordt inzicht verschaft in de structuur, de werking en de emotionele ervaring van de filognosie. U leert hierin ondergetekende kennen als een zanger van zijn eigen liederen een kunstenaar van zijn eigen kunst en schrijver van zijn eigen verhaal enerzijds, maar ook als een analyticus van de moderne tijdgeest zoals die zich uitdrukt in filmverhalen, schilderijen en songs van anderen.


Afbeeldingen:

- Het schilderij met de boxers is van George Bellows (1882-1925) en is getiteld: 'Stag at Sharkey's'. Het is van 1909. Olie op canvas (92.1 x 122.6 cm) en te vinden in The Cleveland Museum of Art.

- Het Schilderij van de geleerde bij een buste is van Rembrandt van Rijn en heet: 'Aristoteles mijmerend bij een buste van Homerus'. Olie op canvas (143.5 x 136.5 cm) en is te vinden in het Metropolitan Museum of Art te New York.

 - Het abstracte plaatje met de bolletjes is een foto van het centrum van de melkweg. De animatie laat zien hoe de sterren rondom een bepaald draaipunt in het midden van de afbeelding draaien. Zie voor een nog betere animatie verder de site: https://www.mpe.mpg.de/ir/GC/index.php

- De foto van de moderne man met een baard is van Sigmund Freud (1856-1939 , de beroemde psychoanalyticus uit Wenen.

- De wijze yogi daaronder stelt kapiladeva voor die wordt gezien als de Avatâra van Vishnu die de grondlegger was van de samkhya-yoaga, de analytische yoga van het onderscheid tussen ziel en de stof van de basiselementen.

- Het chinese karakter is het symbool voor 'de damp van de gekookte rijst' ofwel qi, de ether, als het basis- element dat menselijk in wijsheid moet ophelderen.

 
Bestel het boek De Ether Bestaat!



De site lineair als een perfectie van de causale illusie:




                    

 
 

 

           



 




 

 

 

 

 

Nuin de Cinema|Muziekbestanden|FilognostischeKunst|TijdkunstGalerie|DeDroom|UitgeverijAadhar

 

 

w