Inleiding
"De illusie dat we
gescheiden zijn van elkaar is een zinsbegoocheling van ons bewustzijn."
A. E.
Reïncarnatie is
voor de Christelijkheid vanaf het begin een onderwerp van discussie en
speculatie geweest. Voor de gewone man is het een occulte vorm van
kennis: hoe kan men ooit zeker zijn van zoiets als een lichaam in een
vorig leven dat niet meer bestaat? Niettemin houden vele moderne mensen
van het idee al eens eerder te hebben bestaan en leiden velen positieve
spirituele levens in de hoop op een mogelijke wedergeboorte. Rationeel
is het moeilijk te aanvaarden dat we mogelijkerwijze van lichaam
veranderen op dezelfde manier als we van kleren of van auto veranderen.
Voor de rationele geest die het zo ziet dat haar herinneren zich
afspeelt in de hersenen, slaat het eigenlijk nergens op zich een
voorgaand leven te herinneren van het hebben van een ander brein.
Niettemin kent die rationele geest allerlei irrationele associaties,
voorkeuren en angsten die niet direct kunnen worden verklaard uit de
eigen levenservaring. Het overwegende argument dat de Christelijkheid
hanteert tegen reïncarnatie is zoals het geformuleerd wordt op een site waar men de religie vergelijkt : "...reïncarnatie vertegenwoordigt
een bedreiging voor de eigenlijke essentie van de Christelijkheid: de
noodzaak voor de Heer Zijn verlossende offer ter wille van onze zonden.
Als we zelf moeten boeten voor de gevolgen van onze zonden in
opeenvolgende levens en de verlossing kunnen bereiken door onze eigen
inspanningen, wordt het offer van de Heer zinloos en absurd. Het zou de
enige weg niet zijn naar God, maar slechts een stupide voorval van de
geschiedenis. In dit geval zou de Christelijkheid slechts een vorm
Hindoe Bhakti-Yoga zijn." Dus hoe geven we nu een antwoord op dit
filosofische dilemma van het enerzijds behalve dit leven hebben van
mogelijk andere levens die ons inspireren en motiveren met anderzijds
een sterk theologisch en rationeel argument ertegen?
1. De Angst voor de Tijd
"De Allerhoogste
Heer zei: "De Tijd ben Ik, de grote vernietiger van de werelden er hier
mee bezig alle mensen te vernietigen, behalve jij [en je broers]
alleen, zullen alle soldaten die aan beide zijden staan opgesteld, hun
einde vinden." Bhagavad Gîtâ 11-32
1.1 Een slechte naam
De Tijd heeft een
slechte naam bij de mensheid. Het is dat ene monster dat we niet kunnen
verslaan. Het maakt altijd onze levens en alles wat we opgebouwd hebben
kapot. Uiteindelijk zal de hele planeet verdwijnen uit het universum
als deze Zon in een Supernova is geëxplodeerd. Vroeg of laat is
het uit met het spelletje, en voor welk doel leven we dan nog? Zeker
niet voor de bedoeling terug te keren en alles 'im eimer' te zien gaan
in één grote knal, met voor ogen alles langzaam in verval
rakend met de entropiewet. Nee ..., tijd is een beangstigende
werkelijkheid van onophoudelijke en onvermijdelijke vernietiging. Op
dit punt aangeland moeten we er echter een psycholoog bijhalen. Wacht
eens eventjes: zonder dromen en idealen ben je gedoemd in de depressie
te belanden, in de drugs of in de zelfvernietiging. Geen Toekomst is
Geen Leven. Je moet gemotiveerd zijn er in je leven het beste van te
maken. Zonder geloof, hoop en liefde, wat kan je leven dan anders zijn
behalve een verhaal van leugens en ellende? Al dit dromen en hopen
getuige te mogen zijn van een betere toekomst waartoe men heeft
bijgedragen is niet enkel maar een truukje om jou te conditioneren, af
te trainen tot een nette burger. Het is een levensnoodzaak. Het is een
wetenschappelijk onweerlegbaar feit van het menselijk bestaan. Wat
betreft de reïncarnatie zal de psycholoog je uitleggen dat het een
interessant gedachtenexperiment is, maar moeilijk te bewijzen valt.
Neen, je kan wat hen betreft beter spreken in termen van positieve
identificaties met andere historische persoonlijkheden. Het is altijd
goed je te identificeren met zowel helden als met verliezers in de
menselijke geschiedenis en leer te trekken uit hun levenslessen. In
feite is dit de essentie van de menselijke cultuur: vanwege dit
identificatieproces met onze voorvaderen hoeven we niet keer op keer in
de zelfde fout te vervallen en kunnen we aldus vooruitstreven: "Zij
die zich het verleden niet kunnen herinneren zijn gedoemd het te
herhalen." G. S.
1.2 De roep om menselijkheid
Maar heeft de
psycholoog de zaak hiermee geregeld? Identificaties kunnen leiden tot
filosofische conflicten daar de ene held niet de zelfde mentaliteit
huldigt als het andere karakter uit het verleden en zeker zal dat niet
zonder wederzijdse weerlegging zijn als de karakters leefden (of nog
steeds leven) in dezelfde tijd van de geschiedenis. Het is ofwel deze
filmster ofwel een andere. Twee is er één te veel. Men
kan niet twee
heren tegelijkertijd dienen en twee zondaars al helemaal niet. Dus hoe
moet dat verder? Klaarblijkelijk hebben we een existentiële
behoefte aan ofwel dingen als identificaties, danwel zoiets als
voorgaande levens. In feite bestaat ons gedragsrepertoire er volledig
uit. We leren niet alleen maar naar voorschrift, we leren ook naar
voorbeeld. Een klein jongetje speelt pappie met Dinky Toys en het
kleine meisje speelt mammie met haar poppen. Dit ligt onweerlegbaar ten
grondslag aan onze levens. Of het nu identificaties zijn of voorgaande
levens, we kunnen er niet buiten en om die reden moeten we helemaal
terug redeneren in de menselijke geschiedenis om over onze
existentiële angsten voor de tijd heen te komen. En dit is
een roep om menselijkheid i.p.v. enkel maar de mensheid te zijn: "H. heeft gelijk met zijn uitspraak dat de mens leert van de
geschiedenis daar mensen immers nooit iets van de geschiedenis leren "
S.
1.3 De drievoudige aard van de angst
De tijd is niet alleen
maar angstwekkend vanwege zijn destructief vermogen. Nee, in feite is
hij ook angstwekkend vanwege zijn creatieve en behoudende capaciteiten.
Het zou al te makkelijk zijn de tijd af te doen als iets
verschrikkelijk materialistisch, illusoirs en destructiefs. Veel
moderne spirituele en religieuze tijdeloosheids-prediking zowel als de
klassieke vormen ervan moeten worden ontzenuwd als zijnde frauduleus en
escapistisch vanuit dit gezichtspunt. Het is makkelijk de volledige en
complexe historie van de mens terug te brengen tot een moderne geest
zonder een geweten en een geheugen van voorgaande historische
gebeurtenissen en personen. Dat is ronduit gevaarlijk. Laten we het
zelfs niet proberen om een opsomming te geven van de talloze uitspraken
in de wereldliteratuur die stellen dat zij die niet leren van het
verleden gedoemd zijn die te herhalen (zie citaten). Nee..., de tijd is de essentie van ons
leven. Het is één van de drie pijlers van de objectieve
werkelijkheid
van (Gods schepping!) van de ruimte, de tijd en de materie. Proberen
het onderwerp uit de weg te gaan is een zielige poging tot
vereenvoudiging; een ware ketterij tegen de menselijke rede en de
complexe cultureel-historische werkelijkheid. Neen, vanuit een
verstandig oogpunt bezien is er geen ontkomen aan. We moeten het feit
onder ogen zien dat ook vanuit de posities van het handhaven en het
scheppen de tijd van het allergrootste belang is, en, zoals gezegd,
angstwekkend is.
1.4 Het probleem toespitsen
Als we de continentie
(ingetogenheid) leven van het vasthouden van de lessen die de geschiedenis leert, zijn
we vervolgens overweldigd door alleen al de omvang ervan. De menselijke
ziel zelf van de geschiedenis zal onze blik verruimen tot aan het
overschrijden van ons vermogen er nog mee overweg te kunnen: we zijn er
bang voor; bang om in te storten bij de confrontatie. We kunnen het
proberen onze blik te vernauwen tot enkel de joodse historie die een
paar duizend jaar ervaring met de God van de Tijd omvat, maar de wereld
is veel groter. We hebben ook nog onze Grieks/Romeinse
ervaringsgeschiedenis zowel als een ongelooflijke claim van een
historische tijd eigen aan de oude Vedische cultuur die eraan vooraf
ging. En hoe te denken over de geschiedenis van God in de Tijd sedert
het jaar 1. n. Chr., en wat te zeggen over al die andere culturen die
ook aan ervaring wonnen in China, het Midden Oosten, Zuid-Amerika en
waar niet? Vanuit dit perspectief van angstbeheersen kunnen we veilig
stellen dat terwille van de eenvoud we niet verder hoeven te kijken dan
onze eigen neus lang is, dat we ons niet in andere culturen, noch in
andere levens van mogelijk reïncarneren hoeven te interesseren.
Ons eigen simpele leventje in onze eigen simpele lokale cultuur is al
moeilijk genoeg.
1.5 De noodzaak serieus te zijn
Goed, het zij zo. Laat
de leek maar enggeestig denken op die manier, maar de intellectuelen en
de ambtenaren van staat kunnen niet uit zijn op een wereldorde of welke
betekenisvolle en duurzame vrede ook, zonder een bredere visie op de
geschiedenis van het Tijdbeheer in de wereld. En dan ging het alleen
nog maar over het handhavende aspect. We waren nog niet van plan ook
maar iets aan te pakken zoals je zou kunnen verwachten van het leren
van een lesje in het bestuderen van onze geschiedenis. Zeker hebben we
fouten gemaakt zoals met b.v. onze
koloniale
hartstochten
van
het
superieur
achten
van
onze Christelijke
tijdcultuur. Noch gingen de Arabieren werkelijk vrijuit in hun
enthousiasme over hun maankalenders. En wat te zeggen over die vreemde UFO's en graancircels rondom de
wereld sedert de Tweede Wereldoorlog? We zijn nog steeds collectief er alles van aan het
ontkennen op formeel niveau. We mislukken in creatieve aanpassingen net
zoals we er niet in slagen het verleden onder ogen te zien met de
enkele poging onze menselijke zielen te behouden. De mogelijkheid van
het veranderen en aanpassen van het bestaande van onze cultuur wordt
altijd geblokkeerd door de macht van het conservatieve dat ons
waarschuwt tegen overhaaste beslissingen en de onzekerheden van alles
weer nieuw te hebben. We zijn bang weer de controle te verliezen zoals
met de wereldoorlogen die we hadden - daar het deze keer zou kunnen
gebeuren als gevolg van een teveel aan veranderingen. De cultuur neigt
ertoe vast te houden aan haar fixaties ondanks de noodzaak van
veranderingen, enkel omdat het de bekende weg is, zich gedragend als
een mishandelde vrouw die er lang over kan twijfelen voordat ze
overgaat tot een scheiding. Maar met het zicht op deze collectieve
angst voor veranderingen zal de psycholoog onmiddellijk opstaan om ons
te zeggen dat zo een houding vroeg of laat de gevolgen onder ogen zal
moeten zien. We moeten werkelijk creatief zijn en onszelf aanpassen aan
de veranderingen en de nieuwe perspectieven, die niet alleen door onze
moderne tijd worden geboden, maar ook door onze internationale
historische en toekomstige werkelijkheden. Repressie, ontkenning, de
egocultuur voor zich en je laten leiden door de existentiële
angsten van de tijd, zal zeker geen succes brengen in het scheppen en
handhaven van een wereldorde en de wereldvrede. Iedere psychiater kan
ons zeggen dat met het tekort schieten in creativiteit en aanpassing,
het verleden ontkennen, het zich vernauwen op subculturele ego's en het
wegkijken van de verantwoordelijkheid van een gemeenschappelijke
toekomst en verleden, we gedoemd zijn te leven in compensaties van
enkel een voorgewende geest en een gewaande vooruitgang in een
twijfelachtige kwaliteit van bewustzijn die vroeg of laat in zal
storten - zo niet individueel, dan zeker collectief. En dat kan zich
voordoen ondanks de verworven weelde, geleende kennis en technologische
capaciteit. Het laatstgenoemde zal ons alleen maar fanatieker en
gevaarlijker maken als we eenmaal de controle kwijt zijn,
decompenserend op onze escapistische valsheden. Laten we er daarom mee
beginnen dit fenomeen van historische identificatie genaamd
reïncarnatie aan een serieus onderzoek te onderwerpen en van deze
bekentenis tot een persoonlijke, historische en creatieve
verantwoordelijkheid een ernstige te maken.
2 Het Vedisch Gezichtspunt
"Het
lichaam dat men krijgt en eveneens weer moet opgeven
voert zijn Heer naar al dezen [de zinnen] mee
zoals de geur vanaf zijn oorsprong wordt meegevoerd door de lucht.
Met het horen,
zien, aanraken
alsook het proeven en ruiken,
geniet hij vanuit de geest de zinsobjecten.
Ofwel het lichaam
verlaten, in het lichaam blijven
of het lichaam dat is geassocieerd met de drie geaardheden genieten,
zijn zaken die de onwetende niet kan begrijpen,
maar zij die de spirituele visie hebben kunnen het.
Zij die
ondernemend zijn en van de yoga,
nemen waar door van de ziel te zijn,
maar die ondernemenden die niet handelen ten gunste van de ziel
zien dit niet, hoe ontwikkeld hun geesten ook zijn."
Bhagavad Gîtâ (15: 8-11)
2.1 Een onvolkomen geheugen
Ten eerste de Vedisch
schriftuurlijke feiten erover. Aan de ene kant de Bhagavad Gîtâ als leidraad in de arm nemend lezen we dat
dit thema
vrijwel helemaal het leidmotief is voor de redeneringen van de Heer van
de Yoga ( K..).
Halverwege
het
tweede
hoofdstuk,
vat
Hij
samen
wat Hij gedurende de
duur van de hele Gîtâ volhoudt waarin Hij Zijn angstige
vriend A.
de waarheid voorhoudt over het reilen en zeilen van de menselijke
motivatie. Eerst zegt Hij dat men op dezelfde manier als waarop men
ouder wordend het jonge lijf voor een oud lichaam inwisselt, men zo ook
van levens wisselt. Zo en niet anders (2.13).
En,
zo
voegt
Hij
er
aan
toe,
dat een wijs man door dat soort
veranderingen niet verstoord raakt. (2.14).
Men
is
niet
het
Lichaam
is
de
these van de Gîtâ en om die
reden moet men ook geen angst hebben. Of toch wel? De psycholoog kan
hier de lezing onderbreken om te verklaren dat er een angst voor de
dood bestaat en een angst om te leven. Het is de angst voor de dood die
men met het opgeven van de identificatie met het eigen lijf moet laten
varen. De angst voor het leven moet de angst voor God zijn niet van het
pad af te dwalen of in dit geval het dharma (de rechtschapenheid
en de ware aard). Identificatie? We hadden het er hierboven al over.
Natuurlijk gaat het om het belang je te identificeren met je manier van
doen en niet zo zeer met het lichaam waarvan men zich daarvoor bedient.
En zo gaat de lezing dan verder over de noodzaak van het overwegen van
een mogelijke wedergeboorte. En, zo concludeert de Heer van de Yoga,
als we geen geloof kunnen hechten aan die mogelijkheid, dan is het
altijd nog verstandiger de uitdaging aan te nemen van het vechten voor
het ideaal, dan te overleven zonder de eer van de overwinning, hetgeen
erger is dan vechtend voor de goede zaak te sterven en niet langer meer
in den vleze te verkeren (2.37).
Maar
de
wijsheid
van
God
bij
monde
van deze Heer maakt ernst met de
twijfels over een mogelijke wedergeboorte - Hij zegt: 'Vele geboorten
van Mij als ook van jou hebben zich voorgedaan, o Arjuna, Ik ken ze
alle maar jij niet, o onderwerper van de vijand.' (4.5).
Met
andere
woorden:
wat
Hem
betreft
mogen
we speculeren wat we willen
maar alleen Hij is er echt zeker van. En zo is het dan maar om mee te
beginnen. Ons geheugen van continuering is met Hem, Hij kent ons beter
dan wij ons zelf kennen. Maar hoe kunnen we een rationeel en
wetenschappelijk commentaar hierop geven? Zeggen dat het nonsens is?
Dat is makkelijk, maar niet serieus zijn is de verkeerde manier zo werd
geconcludeerd.
2.2 Het verslag van onze handelingen
Vanuit het Vedisch
standpunt bezien is de ziel niet enkel het lichaam. Angst is iets van
het lichaam vanwege de tijd waar het aan onderworpen is. De ziel heeft
het daarmee te stellen en het lichaam af te leggen indien noodzakelijk
en door te gaan met eventueel een nieuw lichaam. De ziel, de ware
persoon, is niet enkel dit tijdelijke denken en deze feitelijke materie
van biochemische breinpatronen, maar bestaat ook feitelijk uit de
afdruk die hij nalaat in de buitenwereld welke ook wel het akasisch
verslag wordt genoemd. Het gaat om het verslag dat veel meer omvat dan
het kleine beetje gecensureerde informatie dat door de persoon zijn
brein wordt vastgehouden: "Every action that you do produces a
two-fold effect. It produces an impression in your mind and when you
die you carry the Samskara in the Karmashaya or receptacle of works in
your subconscious mind. It produces an impression on the world or
Akashic records. " S. S. Dit is de oorspronkelijke geest van de
mensheid die we ook terugvinden in het romeinse groeten van de keizer
vlak voor een veldslag: "Zij die sterven gaan groeten u". We willen ons
niet schamen voor onszelf en ook niet door de akasische ogen van na
onze dood. Dat is nu menselijkheid. Dat is de reden dat martelaren de
kwellingen doorstaan. Ze willen niet moeten terugkeren om nog niet
afgemaakte zaken te moeten afronden of hun werk aan anderen over te
dragen. Het is niet zo dat ze vandaag toegeven en het dan maar later
een keertje regelen. Maar gewone mensen doen dat wel.
Interessanter dan de
angst voor de dood is dus de angst voor het leven: het probleem is dat
men serieus het risico loopt terug te keren naar deze planeet vanwege
het eigen ongenoegen met het akasisch verslag dat alleen maar kan
worden veranderd door zich er materieel mee te gedragen. Het kan zich
zo voordoen dat men onafgemaakte zaken moet afronden, achteraf bezien
niet zo'n held of martelaar zijnde met het verlies van het eigen brein,
of dat men moet terugkeren ter assistentie van de goddelijkheid die uit
genade incarneert en niet uit persoonlijk karma (zoals onze
Christelijke Heer dat deed). Men is ofwel gewoon nodig hier op aarde
(zoals de Heer of 'de geest en macht' van E.)
of men moet het doen vanuit het persoonlijk verlangen om de ziel te
zuiveren van negatieve 'samskara's' (indrukken). Natuurlijk is
met het feit van dit akasisch verslag van de meelevende samenleving en
cultuur het feit van het reïncarneren nog niet bewezen. Het is
enkel een verstandig inschatten van het risico, de eer en het
geestelijk gezonde om rekening te houden met een mogelijke
wedergeboorte vanwege het ontbreken van de juiste geestelijke
wedergeboorte ter wille van een meer duurzame positie in een hoger
bereik, of dat nu op aarde is of in de hemel.
2.3 Een superziel
Wat interessant is, is
hoe de ziel zich zou handhaven als een integer geheel in het akasisch
verslag. In principe is dat enkel maar een chaos van ongeorganiseerde
indrukken die men gemaakt heeft in zijn leven. De eenheid van die
ervaring vereist een hoger ordeningsprincipe; een zogenaamde superziel.
In de Veda is deze ziel de paramâtmâ staande
tegenover
de jiv-âtmâ
van het individu. Met die
ziel heeft men steeds geleefd, en
met het
verliezen van je lichaam, zal die ziel een beter, meer moreel
gegrondvest geheugen van je leven opleveren dan je er zelf op nahield
vanuit je fysieke brein. Op die manier is het mogelijk dat men na zijn
dood, een goed leven geleefd hebbend, gelukkig kan zijn in een soort
van hemel, met eindelijk voor ogen de eigen positiviteit door het
akasisch oog van die alwetende superziel die de overblijvende stukjes
en beetjes organiseert vanuit een integer gezichtspunt van zelfkennis.
Dit paramâtmâ wordt ook wel het vibhu-âtmâ genoemd,
hetgeen verwijst naar de macht (de vibhu) van de ziel. Wat moet
men rationeel nu denken van het bestaan van een dergelijke superziel?
Het houdt in dat we altijd verbonden zijn met een hogere ziel of
persoon binnen in ons zelf. De psycholoog kan je vertellen dat je
misschien altijd al afwist van een dergelijk ideaal zelf daar je
motivatie het niet kon redden zonder idealen, hoop en geloof. Men kan
van zichzelf denken dat men minder is dan men in werkelijkheid is in
het serieus nemen van de eigen moeilijkheden met de samenleving het
serieus proberend het beter te doen. Maar dan klinkt het nog steeds
rationeel om een dergelijk hoger zelf te hebben. De Veda noemt
het Kshîrodakas'âyî
Vishnu:
het is niet de hoogste realisatie van de behoudende
capaciteit van de Heer, maar het is welzeker van Hem, het ideaal. Het
is niet de volledige z.g. Bhagavân realisatie van de
goddelijke capaciteit, maar het gelokaliseerde persoonlijke aspect dat
alomtegenwoordig is en bovenzinnelijk (zie A.A.'s site voor meer referentie hierover). De westerse psychologie zal
er op hameren dat dit een andere, vervreemde persoon-op-een-voetstuk is
- en niet kan zijn - terwijl men er vanuit de Veda op zal staan dat het
een hoger beginsel van organiseren impliceert dan je zelfbeeld kan
waarmaken. Voor de psycholoog wordt dat hogere principe bepaald door
religieuze of moreel gemotiveerde superego-identificaties met heilige
mensen, hoge heren of andere types of helden die de mensheid de weg van
de
rechtgeaardheid wijzen. De geschiedenis biedt vele verhalen van deze
manifestaties van de superziel. Het bestaan ervan kan historisch niet
worden ontkend. Dergelijke manifestaties, incarnaties van de superziel,
grondvestten de religies van de wereld en vormen nog steeds de sociale
samenhang van de mensheid. Alleen een dwaas zou het bestaan van de
manifeste alomtegenwoordige superziel ontkennen. Of, zoals de
natuurkundige A.E.
zei: "De illusie dat we afzonderlijk van elkaar bestaan is een vorm
van gezichtsbedrog van ons bewustzijn". Maar, kunnen we,
psychologisch, ons een houding van vervreemding veroorloven met het
afschuiven naar de superziel van de verantwoordelijkheid en het
overzicht over onze levens? Herinnert die ziel zich ons werkelijk in
onze private afzonderlijke leventjes? Zijn we wel met de Superziel als
we alleen zijn? Bestaat die wel zonder de ogen van een ander mens?
Keizer N.
van het oude Rome b.v. vermoordde zijn eigen verwanten om bevrijd te
zijn van die lastige getuigen van zijn slechte daden. Het maakte hem in
het akasisch verslag geen betere persoon. De Christelijke Heer zei dat
Hij alleen maar aanwezig zou zijn als er twee of meer verenigd zouden
zijn in Zijn naam. De psycholoog zal dat ondersteunen er op wijzend dat
men een sociaal wezen is en dat men alleen maar helemaal geestelijk
gezond kan zijn als men op een of andere manier de ontmoeting aangaat
zich schikkend naar de sociale controle met de andere persoon.
Niettemin zijn er
verslagen van kluizenaars, zonderlingen en wijzen op bergen levend en
in woestijnen waar een andere ziel ze nooit ziet om getuige te zijn van
hun liefde voor God. Hoe konden zij zich verhouden tot het oog van de
superziel en overleven na de dood? Niettemin preken goeroes vandaag de
dag dat men Hem in zichzelf moet realiseren in plaats van door de ogen
van een ander. Het laatste kan, al met al, enkel maar een hoop
hypocrisie zijn. Kunnen we God voor de gek houden door maar te doen
alsof? Is men alleen maar een dief als men wordt gepakt?
2.4 Bezitsdrang en identificatie
Er bestaat een ander
Vedisch geschrift dan de Gîtâ dat zich expliciet uitlaat
over reïncarnatie. In de Yoga-sutra van P
(zie voor verschillende vertalingen deze links en de Yoga-sûtra's
van
P.
of
De
Draad
van de Bewustzijnsvereniging door
A.A.), staat dat men de
speciale yogaperfectie (de siddhi) kan
bereiken van het zich herinneren van voorgaande levens middels
onthechting in yoga en de rechtstreekse waarneming van de eigen
subliminale impressies (III-18).
Bevrijd
van
de
identificatie
met
materiële
voorwerpen, het eigen lichaam of met bezittingen kan men
zichzelf duidelijk waarnemen. De psycholoog zou zeggen dat, natuurlijk,
met het missen van zo een materieel houvast de persoon kan compenseren
voor een gebrek aan culturele bekrachtiging in het algemeen of de
prikkel van een televisietoestel, een boekenkast of een ander medium in
het bijzonder, door de gaten in te vullen van de normale identificatie
met de veronderstelling van andere levens door middel waarvan die
capaciteit zijn vervulling zou vinden. Zeker is dat door het
gepreoccupeerd zijn met uitwendige prikkels de innerlijke ervaring van
verbonden zijn met een superziel, die zou kunnen inspireren tot kennis
voorbij het eigen leven, zal worden gehinderd. Men zal meer van
oppositie zijn, vervreemding en projectie zonder introspectie.
Niettemin is ook de hard-core westerse wetenschap gegrondvest op
intellectuele, filosofische introspectie met een gezonde achterdocht
over alles wat men niet zelf kan nagaan. Aldus bezien is onthechting
een gezonde praktijk van niet enkel de yogi of de kluizenaar voor het
zich realiseren van andere levens, of het nu van het eigen handelen is
of meer psychologisch wordt ervaren als identificaties met andere
personen.
2.5 Een gevaar
Het innerlijk ervaren
van andere personen is gevaarlijk. En dat verschaft een ander argument
voor reïncarnatie. Het innerlijk ervaren van andere personen wordt
ofwel bezetenheid genoemd door demonen, paranormaal begaafd zijnd als
een medium ofwel geestelijk gestoord zijn in een zogenaamd MPS-syndroom
van een meervoudige persoonlijkheidsstoornis als de ene identificatie
los staat, vervreemd is, van de andere. Gereïncarneerd of niet,
psychologisch heeft men de plicht niet een vreemde te zijn in de
introspectie met andere identiteiten. De psycholoog zal er op staan dat
je het ten minste accepteert een soort van acteur te zijn die bewust
van rol kan verwisselen met het oppakken van verschillende
persoonlijkheden of verschillende aspecten van een geïntegreerde,
meer zelfgerealiseerde persoonlijkheid. Hij zal zeggen dat dat een
normale aanpassing is aan je decorum: thuis een pappie voor de
kinderen, in zijn slaapkamer een minnaar voor zijn vrouw en op kantoor
een geschikte collega in de arbeid. De analytische psychologie spreekt
van archetypen van het collectief onderbewuste die een integratie behoeven
in constellaties van ego, een bewuste geest en persona. Hier zijn we uit
samengesteld en volgens de psycholoog zouden we vertrouwd en niet
vervreemd moeten zijn met deze rollen. Ook de gedragsmatige benadering
bekommert zich om een juist gedragsrepertoire van vaardigheden die
bijdragen tot dezelfde handelingscapaciteit van persoonlijke
integratie. Schizofrenie vanuit dit standpunt bezien is de ziekte van
de vervreemding in verhouding tot deze archetypische geestelijke
entiteiten van voorgaande levens. Met het kwijtraken van de
identificatie met deze geestelijke entiteiten belandt men in een hel van
het horen van innerlijke stemmen die, met de verantwoordelijkheid ze
waar te nemen als de eigen gedachten, niet tot vrede kunnen worden
gebracht.
Bij wijze van
experiment kan een ieder zich een soort van toneelstukje voorstellen
met verschillende karakters die een betekenisvol verhaal opleveren. Met
deze karakters kan men dan een gesprek aangaan met zichzelf. In feite
is het de essentie van de denkende geest die de gesprekken met anderen
voortzet in hun afwezigheid. Het uitwerken van zaken in de voorstelling
is een geaccepteerde oefening in de psychotherapie. Normaal schrijven
schrijvers toneel- en filmscripts waarbij ze de vervreemding van de
karakters samensmeden tot een coherent verhaal met een morele leidraad.
Hiervan leren we dat met de mogelijke incoherentie van geestelijke
entiteiten (mentiteiten?) men nog steeds capabel en geestelijk gezond
is als men vasthoudt aan een morele leidraad of een agenda van
gebeurtenissen. Het verliezen van het (vertrouwen in het) script zou
dan het proces van het schizofrene verstrikt raken in een innerlijke
wereld op gang brengen waartoe de buitenwereld van de sociale controle
geen toegang heeft. De zinnigheid van het innerlijk horen (het
voorgestelde spel van 'mentiteiten') wordt zelfs goddelijk genoemd. De
Heilige Schrift spreekt van de Heilige Geest die nederdaalde over de
leerlingen na het heengaan van de Heer. De Yoga-Sutra spreekt van het divyam srotam of goddelijk horen
dat men kan verwerven als een andere yogaperfectie of siddhi van
samyama (concentratie, meditatie en verzonkenheid
van-) op de relatie tussen geluid en ruimte (iii-42). Niettemin
houdt b.v. ook de bhakti-yoga de stelregel staande dat deze siddhi's
een hindernis kunnen vormen op het geestelijk pad. Ze vormen geen doel
op zich. Ze kunnen zelfs een gevaar betekenen voor de eigen vooruitgang
en bevrijding en kunnen alleen worden gerespecteerd als staande in
dienst van de vooruitgang of de agenda van gebeurtenissen met een
morele leidraad.
Aldus brengt de
innerlijke realisatie van andere levens een waarschuwing met zich mee:
het mag niet een poging inhouden te ontsnappen aan de plichten die men
heeft met een bevrijd zijn in het dienen van de zaak van het ideale van
een gelokaliseerde superziel, God of een tijdcultuur. De waarschuwing
is gericht tegen het kwijtraken van de sociale controle met al haar
verplichtingen van wederzijds respect en vrijheid van associatie en het
onthechten van winstmotieven. En dit is niet een denkbeeldige
waarschuwing: de moderne cultuur in haar collectieve
zelfverwerkelijking houdt er middels de media voortdurend toneelstukjes
op na waarin de misdaad wordt bestreden en de heldhaftigheid wordt
voorgeleefd. Deze prestaties van de moraliteit, of alledaagse siddhi's
van artistieke en literaire schepping, moeten niet
als doelen van commercieel handelen in zich worden gezien. De commercie
zou in dienst staan van de gemeenschap en haar sociale controle. Daarom
moet de cinema voorgaan vóór het t.v.-kijken, het theater
vóór het bioscoopbezoek gaan en het persoonlijke optreden
vóór het theater uitgaan. Het persoonlijke lichaam in
zijn eigen omgeving is per slot van rekening het eerste medium.
Geblokkeerd in je vooruitgang deze prioriteit uit het oog verliezend,
kan men ineen stortend in een nachtmerrie belanden waar al de
fantasieën van het rollenspel de ware verschrikking worden van
werkelijke krijg en misdaad. Door middel van positieve identificatie
met de helden en heiligen van de toneelstukken of de heilige
geschiedenis of je voorgaande levens kan men eraan ontsnappen een
passieve toeschouwer te zijn vervreemd van het handelen. Daarom moet
men niet enkel het ernstig menen zelf een acteur te zijn of
geïnteresseerd zijn in historische gebeurtenissen en mensen, maar
er ook in geloven persoonlijk betrokken te zijn bij de
mensengeschiedenis als een reïncarneerde, bekende ziel. Met het
onderkennen van de noodzaak van een dergelijke houding voor onze
postmoderne geestelijke gezondheid komen we uit op de geschiedenis van
de Christelijkheid met betrekking tot dit belangwekkende onderwerp.
3 Het Christendom en
Reïncarnatie
In M.11.14 Zegt de Heer: "En als u bereid bent het te aanvaarden,
is hij (de Doper) E. die verwacht werd." ..."Maar ik zeg u, E is al gekomen, en zij herkenden hem niet, maar hebben
hem alles aangedaan wat ze maar wilden. Op dezelfde manier zal de
Mensenzoon onder hun handen te lijden hebben."
3.1 De klassieken en de verlichte ketters.
De vroege fundamenten
van het Christelijk geloof in de reïncarnatie kunnen worden
gevonden in de griekse filosofie. Py.
achtte het 'zeer waarschijnlijk' en Pl.
schreef:
"Maar
wanneer zij, de hemelse ziel, niet in staat is te volgen, en erin faalt
de waarheid onder ogen te zien, en door een tegenslag wegzinkt in de
dubbele lading van de vergeetachtigheid en ondeugd, en haar vleugels
afvallen en ze ter aarde stort, dan schrijft de wet voor dat deze ziel
bij haar eerste geboorte zal overgaan, niet in enig ander dier, maar
enkel in de mens; en de ziel die het meeste van de waarheid gezien
heeft zal tot de geboorte komen van een filosoof, of een kunstenaar, of
een andere muzikale of liefdevolle natuur."
In hetzelfde werk stelt
hij:
"tienduizend
jaren
moeten
verstrijken,
voordat
ieder
zijn
ziel
terug kan keren naar
de plaats waar die vandaan kwam". (Phaedo ).
Tot aan het eerste
concilie van Nicea (325 n. Chr) bestond er een gemengd geloof in de
reïncarnatie ingegeven hoofdzakelijk door de platonisten die van
toen af aan ketters werd genoemd. Met de val van het Romeinse Rijk
stortte ook de beschouwing van het hebben gehad van voorgaande levens
ineen. Met het kwijtraken van de natuurlijke orde van de verdelingen
naar de oude maankalender was het Romeinse Rijk vervallen in de
egoperversies en christenvervolgingen van het latere Rome die de
juliaanse kalender naar beneden haalde als zijnde van een oprechte en
menselijke deugdzaamheid. Met het definitieve afscheid van de formele
weekorde van de Nones en Ides met de Constantijnse reformatie uit de
vierde eeuw, werd de heidense weekorde de genade van het Christendom,
hetgeen de gehele westerse cultuur deed belanden in de duisternis van
de Middeleeuwen waarin de Christelijkheid moest worstelen voor zijn
eigen begrip van een cultureel tijdbewustzijn van kloosters en feodale
autoriteiten met twijfelachtige wetenschappelijke kwaliteiten in het
berekenen van de tijd. In feite vond de gehele pauselijke
Christelijkheid zijn begin als een vervreemding van het oorspronkelijke
natuurlijke tijdbewustzijn van de maanfasen met hun natuurlijke
filosofische geloof in een over meerdere levens heen continuerende ziel.
De discontinuïteit
van het tijdbewustzijn bestond niet enkel uit het instorten van het
Romeinse rijk: het was de ineenstorting van het volledige collectieve
bewustzijn van de Grieks-Romeins-Egyptische cultuur die meer dan een
millennium moest wachten op zijn renaissance in een cultureel en
mechanisch begrip van de tijd dat, helaas, politiek en pragmatisch in
de moderne tijd eveneens zijn boekje te buiten ging met het
oorspronkelijke natuurlijke bewustzijn van het timen naar objectieve
natuurlijke gebeurtenissen. Barbaarse of Joodse maankalenders werden
afgedaan als zijnde van een primitieve aard of valse afgoderij (hoewel
of omdat ze zich als machtiger bewezen dan de Juliaanse hervorming van
Rome die ze omver wierpen) en het geheel van de Europese culturele
wortels werd verdrongen ter wille van het idee van een Christelijk
overwegen gebaseerd op een zonnekalender die uit de pas liep bij gebrek
aan een behoorlijke schrikkelmethode. Reïncarnatie was een ketters
standpunt van het natuurlijke cyclische tijdbewustzijn dat moest worden
veroordeeld. In feite nam met het Christelijk begenadigen van de
heidense weekorde van marktweken het lineaire begrip van de tijd het
over als een egosturingsstrategie vervreemd van de ware geestelijke
ziel. Gnostici en Arianen werden ketters genoemd en vervolgd. B.v. werd
de dominicaner priester G. B. door de kerk verbannen vanwege zijn ketterse
sympathieën met het Arianisme, net zoals dat gebeurde met het C' se
heliocentrisch model van het universum en de verboden werken van de
humanistische Hollander D.E.
. G. B.
was één van de brilliantste intellectuelen van zijn tijd.
Hij
instrueerde de Franse koning H.
III in de kunst van het zich herinneren, onderwees filosofie aan de
Universiteit van Toulouse en bewoog zich in de literaire kringen rondom
de koningin van Engeland E.
I. (zie reincarnation-The Missing Link in
Christianity). Hij
pleitte voor een religie gebaseerd op de rede, middels waarvan de mens
zich kon ontdoen van het "beest" vanbinnen. Hij werd tot de
brandstapel veroordeeld in 1592 vanwege zijn oorspronkelijke
ideeën over de astronomie (het bestaan van andere planeten als de
onze) en de reïncarnatie waarover hij op zijn proces te
Venetië zei:
"Ik hield
en hou nog steeds zielen voor onsterfelijk.... Sprekend als een
Katholiek, [zeg ik] gaan ze niet over van lichaam naar lichaam, maar
gaan ze naar het Paradijs, het vagevuur of naar de Hel. Maar ik heb er
diep over nagedacht, en, moet als filosoof zeggen dat, aangezien de
ziel die men niet aantreft zonder het lichaam niettemin het lichaam
niet is, het in dit lichaam of een ander kan verkeren, en van lichaam
tot lichaam kan overgaan."
Hij zei dat
reïncarnatie, hoewel niet bewezen, "ten minste waarschijnlijk" was
daarmee de visie van de Griekse filosoof P
onderschrijvend.
Hij
daagde
de
kerkleer
uit
dat
zielen "uit het niets" worden geschapen
en om die reden geen deel van God zouden uitmaken. Zijn laatste woorden,
gericht tot de autoriteiten in 1600 voordat hij werd verbrand, waren:
"Wellicht
verkeert u die mijn veroordeling uitspreekt in grotere angst dan ik die
die uitspraak ondergaat."
daarmee bewijzend dat
zijn geloof in de onsterfelijkheid van de ziel hem onbevreesd maakte.
Hij was een ware martelaar van de verlichte en humanistische visie van
de ziel in zijn gang van de ene wereld naar de andere.
3.2 Moderniteit
Het latere Christendom
huldigt heden ten dage het idee van de reïncarnatie in de Theosofische beweging, de Scientology-beweging, de Share-beweging (een latere afsplitsing van de theosofie) en de Humanistische beweging. In de New Age beweging gaan de helderziende
media en vorige-levens regressie therapeuten ook van dit begrip uit
(zie The Question of reïncarnation). Ook literaire auteurs als W. v G. en de wetenschapper/politicus B.F.
hielden er positieve ideeën over reïncarnatie op na, zonder de
achting van het publiek te verliezen:
"Ik ben er
zeker van dat ik wel duizend maal hier eerder ben geweest zoals ik er
nu ben, en ik hoop nog eens duizend maal terug te keren..." W.G.
"Als ik zie dat er
niets wordt vernietigd en er geen druppel water wordt verspild, kan ik
niet van de vernietiging der zielen uitgaan...ik geloof dat ik, in de
een of andere gedaante, altijd zal bestaan. Ik zal geen bezwaar maken
tegen een nieuwe editie van mezelf, hopend, echter, dat de erratu van
de laatste zullen worden gecorrigeerd." B.F.
Sommige auteurs vinden een definitief bewijs
in de Bijbel ten gunste van
de reïncarnatie terwijl anderen dat bestrijden. In feite betreft
het een theologische discussie die millennia van Christelijke
beschaving beslaat die ook zijn beslag krijgt in welgemeende persoonlijkheidsstudies van de medische wetenschappen over
buitenlichamelijke ervaringen, kinderen die zich herinneren of bezeten
zijn van geesten die verslag doen van andere levens,
geestverschijningen op het sterfbed, bijna-dood-ervaringen. Ondanks de
vele getuigenissen die al deze studies wisten op te leveren, is er geen
feitelijk bewijs, geen objectief wetenschappelijk - lees materieel -
bewijs dat reïncarnatie een feit is. Niettemin konden ze bewijzen
dat het een onderwerp van objectief wetenschappelijk onderzoek is (zie
ook: How Americans think about reïncarnation).
Historisch werd deze
vrijheid van denken en oprechte wetenschappelijke belangstelling in het
verschijnsel van een aparte ziel voorafgegaan door de Renaissance aan
het einde van de Middeleeuwen waarin de ideeën over de tijd
veranderden. De kerk en het feodale legale akkoord over de tijd ermee
verbonden moest zijn monopolistische autoriteit de tijd te claimen
opgeven. De theoloog T.of A. (1225-1274) en later de humanist E. (1466-1536) predikten de verlichte stellingname van een meer holistisch
respect voor de hele menselijke cultuur over religie en tijd. Tezamen
met R. B.
de christelijke geleerde die schrijft dat er is:
"Een tijd
bepaald door de natuur.... door het gezag... en door gebruiken en
grillen''
(Opus
Maius
1267)
mag men stellen dat er
aldus het drievoudige is waarop de tolerantie voor de multiculturele
samenleving en het moderne respect voor de tijd is gegrondvest, net
zoals het drievoudige van de volledige kalender van
orde dat is waar we vandaag
de dag een idee van hebben. Deze karakters van de geleerdheid hielden
staande dat God en de tijd niet het exclusieve domein waren van de
clerus en de wettelijke autoriteiten in het filosofisch debat. De mens
moet oefenen en proberen voor zijn eigen zelfverwerkelijking, waartoe
de schriftuurlijke autoriteit slechts een van de bronnen van kennis
was. Ook het experimenteren en observeren van natuurlijke fenomenen
vormde een belangrijke bron van wijsheid en kennis. En daarvoor, in het
begin van de veertiende eeuw, verliet de fransciscaner monnik W. o. O. zijn klooster om de filosofische basis te vormen voor de
moderne Cartesiaanse rationaliteit en methodologie. Dat was omdat de
kerk er eindeloze debatten op nahield over hoe de datum van Pasen
diende te worden berekend en waarom een hervorming van de kalender nou
wel of niet plaats moest vinden om de juliaanse onnauwkeurigheid bij te
sturen wat betreft de lengte van het tropische jaar. Met name het niet
verder komen met de zeden van de tijdmeting niet slagend in
kalenderhervormingen, vormde de voorbode van de grote splijting van de
kerk zelf hetgeen niet alleen de gereformeerden reformeerde maar ook de
katholieke positie zuiverde in haar contra-reformatorische oefeningen
van discipline. Met het verspelen van de vooruitgang liepen we uit op
ego-culturen en politieke tegenstellingen van het nimmer meer dezelfde
natuurlijke personen zijn die we voorheen waren. De wereld
mechaniseerde daarbij hetgeen eveneens de twee werelden schiep van het
natuurlijke en het culturele bewustzijn, van oorlog voeren met
personalistische middeleeuwse ware tijd-zwaarden tegen
impersonalistische standaardtijd moderne explosieven van buskruit en
nucleaire macht, zoals we dat heden ten dage kunnen ervaren in de
pijnen en de psychologie van een gemeenschappelijke culturele
vervreemding en culturele dreiging.
3.3 Reformatie en wedergeboorte
Vanwege de Renaissance
van het Grieks-Romeinse ego en zijn geest, reikte de Christelijkheid tot
het oorspronkelijke romeinse Pax Romana van een humanistisch respect
voor alle typen van religie en tijdcultuur. Het was niet een complete
hel van een babylonisch verwarrende weekorde in middeleeuwse duisternis
zoals dat was na de val van Rome, maar een ontwaken van een waarachtig
en gelijkgericht ego als een verlichtend infuus van klassieke
relativiteit en cyclisch tijdsbesef. Aldus konden ook andere
ideeën van reïncarnatie en wedergeboorte hun bestaan vinden
dan enkel die gesanctioneerd door de kerk van het hebben van een
materieel leven en een eeuwige bevrijding in de wedergeboorte van het
gedoopt zijn voor een permanente positie in een eeuwige mystieke hemel.
Wedergeboorte was een feit geworden van de volledige cultuur zoals die
tevoorschijn kwam, oprees uit de duisternis van de Middeleeuwen in een
hernieuwde wetenschappelijke en filosofisch/theologische interesse in
het universum of de schepping van God. P.
en A.
werden herontdekt en oude dilemma's vonden hun oplossing in de
tegenstrijdigheden tussen de idealisten de logicus, de vulgaire en
filosofische 'computus' van tijdrekenen door respectievelijk gebruiken
van fixeren en wetenschappen van meten. Wedergeboorte werd een
gespreksonderwerp op de filosofische agenda van historici die niet
konden ontkennen dat ten minste de oude Grieks/Romeinse eer was
gereïncarneerd van het zien van de filosoof als God, doper en
apostel van onze eigen cultuur en goddelijkheid.
Een ieder heeft het
recht zijn stem te verheffen in onze wedergeboren cultuur, die respect
heeft voor de God van de Filosofie die zei: "Ken uzelve " en de
prediker van Zijn filosofie die beweerde dat onze wereld van
onwetendheid maar een afschaduwing is in een grot vergeleken met het
daglicht van de filognosie, de liefde voor de kennis die de hele wereld
zou verlichten in de bevrijding van de dienst aan het ideale begrip van
de staat (zie P.
in zijn dialogen van S.'
prediking van de menselijke goedheid en rede). De Islam daarvoor, had
in haar middeleeuwse glorie haar middeleeuwse doel gediend van het
handhaven van dit wetenschappelijk respect voor de tijd, met het
weerstaan van de personalistische en animalistische geneigdheden van de
Christelijkheid. De Arabieren (zoals A.-K.
) gaven ons de kennis die we van de Indiërs kregen (zoals A.)
over getallen, breuken en tijdberekenen. Aldus slaagden we niet alleen
in een meer ontwikkeld respect voor de tijd in de vorm van een
verbeterde rekenmethode van de lineaire tijd culminerend in de
Gregoriaanse hervorming van de kalender in 1582, we erfden ook de
tegelijkertijd ingedronken Indiase filosofie van de cyclische tijd van
reïncarneren (zie het boek Calendar voor meer
over deze geschiedenis van tijdbeheer en de artikelen in deze serie
over de Zon, Maan en de Nieuwe Wereldorde en Waarom
het
jaar
2000
moet
worden
gerekend
als
2753).
3.4 Een tweevoudig idee van
reïncarnatie
In de Indiase
geschriften was het gezond verstand te geloven in het cyclische van
historische tijdperken genaamd yuga's waarin zielen telkens
weer optreden voor hetzelfde verhaal van God vanuit verschillende
evolutionaire gezichtspunten (zie de Bhâgavata Purâna). Reïncarnatie is een feit voor de Hindoe die
eenvoudigweg gelooft in herhaalde geboorten in betere en betere levens
bij machte van het bewijs geleverd door de avatâra's van
de
vele incarnaties van de ene Heer en Zijn expansies. Hoewel onze
geheugens onvolkomen zijn en alleen de Heer zeker kan zijn en bewijs
kan leveren van voorgaande levens, is het geloof in die cultuur vast en
niets dan een logisch feit van de filosofie. Een enkel leven is maar
een druppel in de oceaan van de eeuwigheid en de ziel maar een vonkje
van
het grote vuur dat God Zelve is. Dit was wat de goeroes naar het westen brachten in de tweede helft van de twintigste eeuw
(zie ook de toespraken van Swami V. in dezen). We zouden op een bescheiden schaal in
persoonlijke wedergeboorte en zelfcorrectie moeten geloven, niet enkel
in een wedergeboorte vanuit de goeroe terwille van een meer natuurlijk en spiritueel leven, maar ook voor het heil van een revisie van ons eigen historische bewustzijn om zicht te hebben op een betere toekomst
met het nemen van verantwoordelijkheid voor onze collectieve en
individuele karma. Naar hen luisterend staan ze op dit
tweevoudige respect van wedergeboorte: zowel een constante
culturele hervorming als een individuele zelfverwerkelijking van
voorgaande en toekomstige levens is van belang. De bewijslast of ze
nu slechts spreken over noodzakelijke historische identificaties of
feitelijke voorgaande en toekomstige karma-gemotiveerde levens
(zie Vedic quotes on rebirth and reïncarnation en andere links hieronder), ligt niet bij ons maar ligt op de schouders van de
Godheid Zelve die wel of niet de genade kan hebben voor het individu om
hem voor te lichten over zijn historische positie in het menselijk
tijdsuniversum van voorgaande, huidige en toekomstige levens.
Het is de normale ziel
niet gegeven zeker te zijn van reïncarnatie. Maar vanuit het
Christelijk standpunt kunnen we ook vast geloven in dit relatieve van
een mogelijke wedergeboorte individueel of collectief. Van de Heilige
Schrift weten we van de Jakobsladder die ons sport voor sport leidt
naar een hemel van een betere wereld. Het is niet het gewone geloof van
een alles-of-niets-hemel die de Bijbel predikt. Het is net zoals de
goeroes en de Bhagavad Gîtâ het zeggen: een stap voor stap
realisatie van betere en betere levens in betere posities in een minder
en minder materieel universum. De dualistische geest mag dan inspireren
tot absolute tegenstellingen, maar alle feiten van het leven zeggen ons
dat de werkelijkheid niet bij de scherpe grenzen bestaat van een
of-of-werkelijkheid. Het is meer een veld of een berg van geleidelijke
zelfverwerkelijking van bevrijd zijn in dienst aan de menselijke
waarden en de orde van de natuur, de cultuur en de geest. Van de
Heilige Schrift hebben we ook de voorspelling van de wederkomst van de
Heer. Als de Heer terug zou keren naar onze planeet, waarom zouden wij
dat dan niet? Voor Hem moet het veel gemakkelijker zijn om in hogere
planeten of plaatsen te rusten dan het voor ons zou zijn met onze
gehechtheden en vormen van betrokkenheid. Zo wordt het belangrijkste argument van het
Christendom tegen de reïncarnatie in de inleiding genoemd iets twijfelachtigs: het offer van de Heer
wordt niet teniet gedaan door de tweevoudige werkelijkheid van een
culturele of fysieke wedergeboorte. Hij stierf niet tevergeefs als wij
naar deze planeet terugkeren in een beter leven als een betere dienaar
en een betere Grieks/Romeinse filosoof die Zijn waarheid respecteert.
Hij nam enkel maar de angst voor de tijd weg ons zeggend dat we voor
eeuwig met Hem kunnen leven in Zijn hemel van goddelijkheid en
gelukzaligheid of er opnieuw voor kunnen werken op aarde samen met Hem
in een van zijn vele wedergeboorten zoals door de Bhagavad
Gîtâ wordt bevestigd:
yadā
yadā hi dharmasya
glānir bhavati bhārata
abhyutthânam adharmasya
tadātmānam sṛjāmy
aham
Waar en wanneer ook
zeker is
dat men verslapt in de rechtszin
en een overwegen van de wanorde zich voordoet,
o afstammeling van Bharata, op dat moment manifesteer Ik mijzelf.
(Bhagavad Gîtâ 4-7)
Aldus
multicultureel
bezien kunnen de argumenten tegen de reïncarnatie worden herkend
als een angst voor de tijd. Angst is een feit van geïdentificeerd
zijn met een materieel lichaam. Reïncarnatie zou ons vastleggen op
dat lichaam en dus zou dat slecht zijn... maar als we eenmaal inzien
dat we simpelweg het een of andere lichaam nodig hebben om dezelfde
akasische ziel in de praktijk te brengen in dezelfde persoonlijke geest
om om te gaan met dezelfde eeuwigheid van materie en tijd, maakt dan
het hele begrip van de hemel een ommezwaai van 180 graden. Als we
reïncarneren, reïncarneren we niet voor een fysiek lichaam,
maar hebben we er enkel een om een betere dienaar te zijn en het bewijs
te vormen van het bestaan van de hemel en de voortbestaande ziel. Dit
is de andere soort van wedergeboorte die de Christelijkheid moest
aanvaarden in haar reformatie: het is niet het valse gezag van dit of
dat materiële - legale of religieuze - lichaam, maar de
authentieke autoriteit van de filognosie van goddelijke wijsheid die ons leidt door werelden
opklimmend naar hogere beschavingen en betere planeten in een beter
universum van gerechtigheid en vrede.
Er zijn ook
theologische twijfels en tegenargumenten geweest over het mogelijk een dier geweest zijn in
voorgaande levens. Daartoe
kan men zeggen dat een geestelijke persoon in zijn lichaam niet
werkelijk bestaat voor de wereld van Gods schepping totdat hij
spreekt. Mogelijk hebben bestaand als een beest kon hij toen niet
spreken, en daarom kan reïncarnatie als zodanig niet de
werkelijkheid zijn. Het is niet het dier echter dat reïncarneert
maar de wil om een menselijk wezen te zijn, of neen een God.
Samenvattend vanuit deze argumenten consequent bezien lijkt het meer
ketterij te zijn om tegen reïncarnatie te zijn dan het is om
ervoor te zijn. Het is het voordeel en de vooruitgang van de ziel ervan
wat men theologisch niet werkelijk kan bestrijden. Het is de
psychologie van de angst voor de tijd van de tegenstanders die moet
worden bestreden. Maar dat is enkel maar een religieuze zorg.
Wedijverend met de andere religies zal de moderne Christelijkheid
inzien dat ze heeft op te waarderen naar de capaciteiten van de Islam
en het Boeddhistisch en Hindoestaans universum. Het zal niet enkel
reïncarnatie moeten accepteren als ook een bijbelse mogelijkheid,
maar het moet ook de fixaties opgeven die tegen de hervorming worden
staande gehouden, zoals dat in de aard ligt van haar eigen historische
reformatie.
4 Tijd en Paradijs
4.1 Tijd als een vorm van God
Ik stierf het
mineraal en werd een plant;
Ik stierf de plant, en verscheen weer in een dier;
Ik stierf met het dier en werd een mens;
Waarom dan zou ik bang zijn?
Wanneer werd ik er minder van te sterven?
De volgende keer sterf ik de mens,
Dat ik mij de vleugels van engelen groei.
Van de engel, ook, moet ik de vooruitgang zoeken;
Alle dingen zullen vergaan behalve Zijn gezicht.
Nog één keer zal ik mij klapwieken boven de engelen;
Ik zal worden tot dat wat al het zich verbeelden niet kan invallen.
Laat me dan tot niets vergaan, niets, want de snaar van de harp roept
het uit naar mij,
Het is waarlijk naar Hem dat wij terug keren...
De mystieke sufi
dichter J. A.-D. gaf in dit gedicht zeer mooi uitdrukking aan de bedoeling
van de realisatie van de waarheid over reïncarnatie. Het onderschrijft de conclusie dat
wedergeboorte een
historische, filosofische, psychologische en interculturele noodzaak is
zonder welke onze levens zo goed als betekenisloos zijn. Het gedicht
onderschrijft ook het doel van de reïncarnatie-kringlopen; van dat
wiel van wedergeboorte moet men, zoals de oosterse filosofie dat staande houdt, bevrijd zijn in het eeuwige sat cit en
ananda (eeuwigheid, bewustzijn en gelukzaligheid)
van opklimmen naar de
Allerhoogste Goddelijkheid. Het wordt aan die goddelijkheid overgelaten
te beslissen of er enige vorm van materiële betrokkenheid bij de
tijd zou zijn op dit
of dat niveau van realisatie.
De ziel mag dan tijdloos zijn, maar de
angst voor de tijd moet worden gelijk gesteld met de angst voor God. De
manier waarop we God vrezen moeten we onder ogen zien en daarbij
verantwoordelijkheid voor de angst voor de tijd gaan dragen. Gefixeerd
op ons tijdgebonden bestaan kunnen we een escapist van fysieke
oefeningen zijn die ons bewustzijn van het volledige beeld van de tijd
in de weg staat: de om purnam (volkomen geheel) van de volkomen
werkelijkheid van de tijd met al zijn werelden, zielen en Hoge Heren
van het verleden en de toekomst. We kunnen lusten naar de ongenade van
het roven van de levens van dieren en bomen. We kunnen leven voor het
verwerven van privé eigendommen en seksuele vrijheid zonder de
verplichtingen van een huwelijk. Maar al deze materiële activiteit
zo gewoon voor de vernauwing van onze geesten in onze tolerantie zal meer
en
meer
de
angst
voor
de
tijd
teweegbrengen die leidt tot de totale
vernietiging als die niet wordt herkent als de vreze Gods. Men moet
er ook voor vrezen de tijd te verliezen daar tijd de vorm is die God
heeft aangenomen om ons de vrede en orde te brengen waar we naar op
zoek waren, zoals wordt bevestigd door een lofzang - de zogenaamde Śiśumāra-mantra
in
de Hindoe-Vaishnava
Bijbel
die de beschrijving geeft van het leven
en de toewijding van de Heer van de Yoga:
Namo jyotir
lokāya
Kālāyanānimsām pataye
mahā-puruṣāyābhidhimahīti
Onze eerbetuigingen aan
deze rustplaats
van al de lichtende werelden,
aan de meester der halfgoden,
de Grote Persoonlijkheid in de vorm van de Tijd,
op wie wij mediteren.
(S'rîmad
Bhâgavatam 5.23: 8 zie tijd-citaten)
De tijd naar behoren
beheerd vormt een bron van grote vreugde en geluk, zo kan een westers
psycholoog u bevestigen. Gaat het er allemaal niet om een goede tijd te
hebben? De Veda, met name de zogenaamde vijfde die de Purāna vormt,
bevestigt dit in bijna ieder hoofdstuk van zijn grote keuze aan boeken. Zelfs de moderne materialistische cultuur
bevestigt dit in de filosofie van de baat en het tijdbeheer. 'Tijd is
geld, verdoe je tijd niet.' Op deze manier zegt men ook 'Verspil je
Tijd niet, raak God niet kwijt.' Tijd is niet goddeloos, Tijd is een
vorm van God. De Heer bevestigt in de Bhagavad Gîtâ
op drie
plaatsen (11-32,
10-30,
10-33)
dat
hij
de
Tijd
Zelve
is.
Een drievoudige bevestiging geldt bij de
Hindoes als een uitdrukking van het grootste belang. Ook een
Christelijk theoloog als T. v. A. respecteerde en overwoog ernstig een dergelijke nadruk. En
waarom zou hij het ook niet?
4.2 Conclusie: De terugkeer naar het
paradijs.
Vanuit het gezichtspunt
van de goddelijkheid van de Tijd zelf, ziet de hele spirituele cultuur
van de tijdloosheid eruit als bedrog: er is niet zoiets als een
tijdloze God of een tijdloos paradijs of een tijdloze hemel. Met
tijdloosheid kan men beter denken aan iets met betrekking tot het
cyclische van de tijd in contrast met de seriële aard van de tijd:
de tijd die min of meer dezelfde patronen van materieel handelen
herhaalt, wekt de illusie van tijdloosheid door de stabiliteit en het
geluk [door het automatisch uitwissen van dingen of zonden, in
herhaalde observatie] van zijn conditionering. Van slechte gewoonten en
hersen-laterale eenzijdigheid kan men een neurotisch angstcomplex
hebben de controle en het bewustzijn te verliezen in weerwil van deze
realisatie. Maar vanuit het tijd-is-God perspectief gaat men naar de
hemel als men reïncarneert op de zelfde (of een hogere) planeet:
men krijgt nog een kans in te zien wat een goddelijke, eeuwige
werkelijkheid de tijd werkelijk is. Het is de persoonlijke ziel (de jiv-ātmā)
die
instabiel
is
en
in
en uit de werkelijkheid flakkert
van de tijdruimte en de
eeuwigheid van de materie (niet de eeuwigheid van de vorm).
Men
kan, in de hemel verkerend - dat wil zeggen herboren zijnde - spijt
hebben van een voorgaand aards of werelds bestaan en de kans krijgen
weer aan het eigen karma te werken. Geboorte na geboorte zal men inzien
dat met minder en minder karmische schulden men meer en meer gelukkig
en vervuld zal zijn in dienst van die goddelijkheid en zelfs
effectiever en overtuigender zal zijn in zijn materiële bestaan.
Vanuit die visie is er
geen sprake van ketterij en atheïsme bij de gewone man. Tijd is
verandering en verscheidenheid en veranderingen van de cultuur zijn van
die goddelijkheid. Iedereen met respect voor een klok en een kalender
is een toegewijde van God zo gauw men zich realiseert dat de Tijd de
manifeste werkelijkheid van de levende God is. Vanuit die werkelijkheid
is de hele discussie en controverse over religies de ware ketterij die
indruist tegen de absolute noodzaak van ieder zijn eigen
zelfverwerkelijking in de tijd en de materie. Ieder sociaal star
dictaat van God of een materiële fixatie op God of een onwil om
zichzelf te corrigeren met noodzakelijke fixatie-overeenkomsten is
opgelegd zo bezien een valse prediking. Een ieder is vrij een cultuur
van tijdrespect in het leven te roepen en een betekenisvolle incarnatie
te hebben. Een ieder mag voor zichzelf uitmaken welke autoriteit van de
tijd de uiteindelijke zou zijn. Voor de filosofische God van de
westerling is de angst voor de tijd overwonnen met het inzien wie men
is: dat wil zeggen, met wie men mogelijk geïdentificeerd was, met
historische persoonlijkheden het karma en de
verantwoordelijkheden overnemend van ons culturele verleden, wie men
eigenlijk is in de samenleving en wat en hoe men in de toekomst van
deze zelfde wereld waarin we leven denkt te zijn. Op deze manier bezien
is je leven compleet als de volledige betrokkenheid tot de planeet
waarop men leeft is gerealiseerd, telkens weer opnieuw, geboorte na
geboorte constant voortbouwend en handhavend wat men deed voor zichzelf
en de anderen waartoe men behoort met zijn vorige levens.
Aldus komen we tot de
conclusie van deze overweging van het onderwerp van het
reïncarneren: vanuit de geest van de waarheid is het een
noodzakelijkheid te streven naar de hemel en het paradijs dat de
planeet in feite van nature is en cultureel zou moeten zijn. De
confrontatie met al de culturele en natuurlijke obstakels van
roofdieren, aardbevingen, de strijd van de titanen (de religies)
onderling, overstromingen en neergang van het milieu, ontslaat niet van
de plicht ze te bestrijden ten gunste van het bewijs van het paradijs
voor onze neus. De angst voor de tijd is in feite de angst te worden
geconfronteerd met de nimmer eindigende missie van het dichter en
dichter geraken bij de eigen persoonlijke en collectieve goddelijkheid:
het vereist de werklast te aanvaarden (het karma) van de
volledige cultuur en het een stapje hoger te brengen op de ladder van
Jakob. Het gewicht van die missie maakt het makkelijk te begrijpen
waarom de Christelijkheid eeuwenlang er een negatieve houding op
nahield over reïncarnatie. Maar vanuit het licht van de moderne
internetfilognosie van beschikbare interculturele
informatie-uitwisseling kan men dit niet langer beweren; we werken aan
deze realisatie en we gaan erop vooruit met het bouwen aan een
wereldgeest en een begrip van wereldorde ermee voor God, de Tijd, het
Materiële Universum en alle zielen in de geest en in de
geïncarneerde fysieke lichamen erbij betrokken.
A.A.
Aanbevolen ter nadere
bestudering: Srîmad Bhâgavatam: Canto Vier
Hoofdstuk 29: Het Gesprek tussen Nârada Muni en Koning
Prâcînabarhi
Links