Inhoud
Sectie III-b: de politiek
'Wees
meester en vormgever van
jezelf'
F.
Nietzsche
Ordening,
democratie en utopie
In sectie III-a
kwam de praktijk van het
persoonlijke aan bod in de zin van
bekentenis en ritueel. Het idee was
dat respect wensend voor jezelf de ander
ook gerespecteerd moet worden
- eerlijk is eerlijk. De religie van het
regelmatig bij elkaar komen
terwille van een heilige persoon dan,
die, met een heilig boek
inbegrepen, het volle respect wèl waard
is, vormt een
leerschool. In de geschiedenis volgen
die leerscholen elkaar op. Uit de
opeenvolging van de scholen kan men
afleiden waar ze ieder voor zich in
tekortschoten en op welk punt dus een
opwaarderen, een aanpassen aan de
tijd en de omstandigheid, nodig was van
de persoonswetenschap. Aan dit
opwaarderen komt geen einde, men moet
steeds bij de tijd blijven; de
dynamische natuur weerspiegeld in de
cultuur gebiedt een voortdurend
heroriënteren en heraanpassen, dat,
zoals we bij de methode zagen,
alleen niet-repressief vooruitstrevend
waarlijk de vooruitgang inhoudt. Baruch Spinoza (1632-1677) in
zijn Theologisch-politiek Tractaat stelde
dat
onder de voorzienigheid van God niets
anders moet worden verstaan
dan de orde zelf van de natuur en ook
Vyâsa beschreef dat in het Bhâgavatam door de natuur
de virâth rûpa te noemen
of de gigantische gedaante van God. In
de noodzaak van de voortdurende
aanpassing aan die persoonlijk begrepen
God, is het dynamisch element
van de tijd van de levende natuur als
het universele voorwerp van
aanbidding terug te vinden. Het idee van
God als een dynamische,
natuurlijke werkelijkheid ter
beschikking van een persoonlijke keuze
wordt, in de zin van een alternatief
paradigma, ook aan de orde gesteld
door moderne natuurkundigen als David Bohm (1917-1992)
in Wholeness and the Implicate Order
en Fritjof Capra
(1939), in o.a. zijn boek The
Turning Point (1982). Dus
ook al hebben we het wellicht
bij het verkeerde eind met de constante
lichtsnelheid, toch biedt de
nieuwe fysica, met name die bijdragen
ervan die niet het bestaan
ontkennen van het verbindende element
van de ether, een helpende hand.
En dit is politiek van belang omdat het
natuurwetenschappelijk denken
nu eenmaal de basis vormt voor de rest
van de wetenschap, net zoals het
scheppingsverhaal de basis vormt voor
Bijbel en Purâna. Het idee
van hoe de wereld tot stand kwam en in
elkaar zit is bepalend voor de
rest van de culturele bovenbouw.
Redenerend vanuit de kwantummechanica
en zich afzettend tegen een
mechanistische, gefixeerde, enkel
cartesiaanse dimensionaliteit buiten de
dimensie van de tijdruimte van
de nieuwe fysica om, komt Capra bijna
als de new-age goeroe Osho heel
poëtisch dan uit op uitspraken als: 'Er
is beweging, maar er zijn,
uiteindelijk, geen bewegende voorwerpen;
er is activiteit maar er zijn
geen acteurs; er zijn geen dansers, er
is alleen maar de dans.' Ook new-age
auteurs als Marilyn
Ferguson gaan dieper in
op de consequenties van de
dynamische, onbepaalde aard van het
ware, energetische zelf van het
universum, waarin we volgens haar, met
die aanname in zelfrealisatie
verkerend, allemaal verbonden zijn in
wat ze (in 1982) noemt een
'aquariaanse samenzwering'. Ze stelt wat
betreft de weerstand
daartegen: 'Het is niet zo zeer dat we
bang zijn voor verandering of in
die mate verliefd zouden zijn op de oude
vertrouwde manieren, maar het
is die positie er tussenin waar we bang
voor zijn . . . . Het is alsof
je tussen twee trapezes zweeft. Het is
Linus als zijn dekentje in de
was zit. Je hebt niets om je aan vast te
houden.' De oude schoenen zijn
versleten, en de nieuwe zitten nog niet
lekker, maar het is een ander
bewustzijn, een andere manier van zien
die we concreet politiek,
technisch en wettelijk, dan wel
individueel therapeutisch, principieel
gestalte moeten geven om de overstap met
de orde van de tijd mogelijk
te maken. Gelijk heeft Ferguson met haar
optie van verbondenheid in
dezen, van primair te werk gaan van
binnenuit, met een 'trojaans hart'
het karma opnemend, zoals ze dat in 1995 in
een interview stelde;
dezelfde oude wetenschap moet steeds
weer opnieuw worden geformuleerd en
aangepast, trouw aan de dynamische
en persoonlijke natuur, zoals er ook
telkens weer een nieuwe
constellatie is van dezelfde oude
planeten. Zonder dat opwaarderen,
zonder die aanpassing aan plaats,
cultuur, persoon en tijd is men
gefixeerd en gevallen de weg kwijt ofwel
verbijsterd in gehechtheid,
zoals Vyâsa dat stelt (S.B. 4.8: 54). Het is,
variërend op de klassieke thema's der
wijsheid, altijd een onvoltooide
structuur. Historisch kwam zo
allereerst de vedische cultuur zelf, in
haar overheersen verslagen door
de tijd, ten val op basis van de
familiale gehechtheid der
aristocratie, die, moeder aarde tot een
overlast geworden, op het
slagveld van de grote oorlog van de Mahâbhârata,
zichzelf uit de wereld moest helpen. De
griekse filosofie komt - nu nog
steeds dus - evenzo, met de filosoof
Socrates veroordeeld tot de
gifbeker, ten val met het vragenderwijs
leveren van het
gezagsondermijnende bewijs van de
geringere wijsheid van het
pretentieuze formalisme van de
bestuurlijke klasse; met als moraal
geleerd wat de Gîtâ stelt (in 3: 39):
'je moet de mensen niet van streek
brengen met de wijsheid'. Het
Boeddhisme valt, met de
voedselvergiftiging bij de dood van de
Boeddha,
op de humane tolerantie voor
onzuiverheden en het afwijzen van de
wereld als zijnde een illusie; je moet,
als een Arjuna de schelphoorn
blazend, je mannetje nou eenmaal staan.
Het Jodendom
komt ten val door haar
onpersoonlijke, institutionele
weerlegging van de levende persoonlijke
God, de niettemin als onvermijdelijk
herkende Messias of avatâra.
Het Christendom komt ten val door een
gebrekkig tijdsbegrip met een
niet afdoende uitgesproken Heer Jezus
die zich in dezen niet verder kon
preciseren dan te zeggen dat het, met
het toenmalige (45 v. Chr., 709
A.U.C) afschaffen van de maankalender
sedert Julius Caesar, op aarde
toch wèl moest gaan zoals het in de
hemel is; de Heer, de Vader
is nou eenmaal kâla, de Tijd. De
Islam die de orde van de
tijd voor God en Zijn ether met de
gebedstijden wel gehoorzaam aan de
zon - herkend als de wil van God, Allah
- volgt, komt daarop ten val
door haar fundamentalistische,
jihadistische heerszucht over, en
minachting voor, andere vormen van
geloof; want wie het steeds wil
winnen moet het, met de gouden regel,
vroeg of laat dan ook verliezen.
Er zijn nou eenmaal onherroepelijk
verschillende avatâra's
en dito devotionele culturen die
allemaal hun historisch nut en behoud
hebben. De Reformatie moet, naar de
eigen wil van mededogen en
sociaal-wetenschappelijke integratie,
met de christelijke val in
theologische verdeeldheid en
eenkennigheid, zich vervolgens
uitbreiden
tot een meer multiculturele,
geestverruimde
rationalistisch-empiristische
Verlichting, want hervormer S'rî Caitanya
(1486-1543) concludeerde nu eenmaal tot
een ondoorgrondelijke eenheid
in verscheidenheid. De cultuur van de Verlichting komt
door een gebrek aan consistentie en
filosofische eenduidigheid, geheel
entropisch* voorspelbaar,
ten val met de Franse
Revolutie die al dat gepraat en
subjectivistisch/empirisch
individualisme maar elitair en vals
vindt; de filosoof
moet nu eenmaal zingen wisten we
reeds. De democratie ten slotte
sociaal/revolutionair verdedigd met de
Franse Revolutie, komt,
liberaal/conservatief in oppositie
verkerend, ten val in haar
ontaarding in de dictaturen van het
communisme, het militaristisch
fascisme en het fundamentalisme, want de
kaarten der menselijke
identiteit zijn nu eenmaal geschud -
zoals vedisch ook bevestigd.
Daarbij wachten we in het begin van de
eenentwintigste eeuw op de
definitieve val van het zo heerlijk
lustmatige, maar met name
internationaal zeer onrechtvaardige,
kapitalistisch dictaat met zijn
heiliging van de commerciële nijd,
waarmee dan een eind zal zijn
gekomen aan de mogelijkheden tot
corruptie in de menselijke
velden van handelen van de
steeds op dictaturen uitdraaiende,
nepotistische, d.w.z. op familie en
vriendjes gebaseerde, democratie - zoals
in sectie I-b werd besproken. De hindoe-godin
van het geld, S'rî
Lakshmî, is per slot van rekening maar
een dienares van Heer
Vishnu, de Heer van de goedheid en het
behoud. De vriendjespolitiek, de
verkeerde combinatie van verbondenheid
en rijkdom, en de democratie
gaan in feite niet samen, zo toonde ook
de filosoof Thomas Hobbes (1588-1679)
in zijn Leviathan reeds aan. Hij
onderscheidde slechts drie
staatsvormen: de monarchie, de
democratie en de aristocratie, ofwel het
volk vertegenwoordigd door één man, door
een vergadering
van allen daartoe bereid en een
vertegenwoordiging van een deel van die
vergadering. Nepotisme maakt van de
democratie een verkapte vorm van
aristocratie, een aristocratie die
Hobbes in geval van volkse onvrede -
niet zo vreemd in het geval van een
gekozen nep-adel azend op een meer
lucratievere positie in het
bedrijfsleven - een oligarchie noemt,
een
regentencultuur die te ver van het volk
afstaat en voor de bestrijding
waarvan wij in Nederland nu juist de
monarchie hadden ingesteld. Een
monarchie die zich met de vele illusoire
rookgordijnen van de
links-rechts wisselende schijndemocratie
ontpopt als een
regentencultuur, een politiek bestel,
waarin de burger zich niet kan
herkennen en waarmee hij onvrede heeft,
is volgens Hobbes' logica dan
in feite een tirannie. In ons geval dus
een kapitalistische dictatuur:
de combinatie van een verkeerd samengaan
van kapitaal en filosofie
enerzijds en een fout idee van politieke
macht anderzijds. Het is
alleen de zelfgenoegzaamheid van de
consensus van de
kapitaal-gemotiveerde meerderheid, die
minderheden verdrukt en geweld
aandoet, de vrijwilliger in dienst van
God werkeloos en minderwaardig
noemt en ondergeschikt verklaart aan de
Mammon, en die de rest van de
wereld verwaarloost en onrechtvaardig
behandelt, op basis waarvan we
denken dat we democraten zijn. En zo kan
je stellen dat het idee van de
meerderheid der stemmen, nog geen
rechtvaardigheid inhoudend, een vals
idee van democratie is. Een valse en
onwetende tevredenheid met wat
feitelijk onrecht is geeft geen stabiele
staat. De republikeinse
democratie, dan wel de monarchie, is pas
echt als ze rechtvaardig is,
als ze iedereen recht doet en niet enkel
een 60% of 80% meerderheid.
Vandaar de noodzaak van een algemene
consensus over het instellen van
kiesgroepen (zie ook synopsis) in een
voorshands geregelde orde die
geen wederzijdse verdringing met een
meerderheidsstem toestaat: de
meerderheid moet paradoxaler wijze op
basis van consensus over deze
zelfkennis zich tegen zichzelf zien te
beschermen. Rousseau (see ook Beginselverklaring) zei hierover
in Het maatschappelijk
verdrag II.3: 'Om werkelijk de
uitspraak van de algemene wil te
krijgen is het dus van belang dat er
geen deelgroepering is in de staat
en dat iedere burger alleen vanuit
zichzelf zijn mening geeft. Dat was
het geval met de unieke en
voortreffelijke staatsinrichting van de
grote Lycurgus. Als er al
deelgroepeneringen zijn, moet men hun
aantal
vermeerderen en zorgen dat ze even groot
zijn zoals Solon, Numa en
Servius deden. Deze voorzorgsmaatregelen
zijn de enig juiste om te
bevorderen dat de algemene wil (zoals
tegengesteld aan de bijzondere
wil) steeds duidelijk aan het licht
treedt en het volk niet wordt
misleid.' De macht in een evenredige
vertegenwoordiging van gefixeerde
kiesgroepen naar klassieke snit verdeeld
is zo aan niemand anders
dan aan God (zie verder Een Kleine
Filosofie van de Vereniging).
Het is de
'makkelijke' schijn-democratie van
het nepotisme die, door een gebrek aan
een maatschappelijke structuur
van gefixeerde kiezersgroepen die
representatief zijn voor al de
leeftijds- en beroepsgroepen en die
elkaar zo op regeringsniveau in
evenwicht houden, steeds haar
kwaliteiten verspilt, en die
kwaliteiten
zo dus in feite ook ontmoedigt - en
daarvan zien we dan de teruggang in
de kwaliteit van het politieke
karakter. Het is dus zaak de democratie
opnieuw te onderrichten, of
zoals Alexis de
Tocqueville (1805-1859)
het meteen al in het voorwoord
van zijn studie over de democratie in
Amerika zegt: 'De eerste van de
plichten die in deze tijd zijn
opgelegd aan hen die onze zaken
bestieren is hernieuwd de democratie
te onderrichten, haar weer op te
wekken, zo mogelijk, haar religieuze
geloofsartikelen; haar moraal te
zuiveren; vorm te geven aan haar
daden; om de kennis van het
staatsmanschap in de plaats te stellen
van haar gebrek aan ervaring, en
een besef van haar ware belang in de
plaats te stellen van haar blinde
instincten, haar regering aan
plaats en tijd aan te passen, en
haar om te vormen naar gelang de
mensen en de omstandigheden. Er is een
nieuwe wetenschap van de politiek
nodig voor een nieuwe wereld.' Het
feit van de plaats en tijd benadrukken
we hier omdat daarin reeds de
essentie ligt van ons pleidooi voor de
ether en de orde van de tijd
ermee verbonden. Deze
heropvoeding, valt, volgens Plato's De Staat' en de Zevende
Brief, onder de
verantwoordelijkheid van de
filosoof die dan in feite de baas is,
de filosoof-koning is, danwel van
de koning of bestuurder die zo dan de
filosoof moet zijn. In de
vaishnava-cultuur rondom de werken van
Vyâsa heet het dan ook dat
de geestelijk leraar of de âcârya
de
Mahârâja of de 'grote koning' is, ook
al staat die meer
voor de bevrijding in toegewijde
dienst dan voor de verlichting van een
soevereine macht van zelfrealisatie
die meer is gereserveerd voor de
onafhankelijke, esoterische goeroe. In
de cultuur van het Christendom
die zich tot nu toe nog niet zo bewust
was van de verschillende typen
leraren zoals uitgeduid in sectie
III-a van de sysnopsis, komt
dat neer op het verschil tussen de
theoloog die de bevrijding predikt
in het van dienst zijn in de
geloofsgemeenschap en de
psycholoog/psychotherapeut die de
mensen de verlichting in een
filosofisch verantwoorde
zelfverwerkelijking wil bijbrengen die
dan
minder het gezag buiten zichzelf legt.
Met de begeleiding tussen deze
twee vuren van de vooruitgang
verkerend, is het duidelijk dat zonder
de
filosofisch gefundeerde reformatie of
heropvoeding van de democratie,
zonder het steeds weer opwaarderen van
wat de democratische orde moet
zijn, en zonder de filognosie erbij
die de verlichting van de
wetenschap en de bevrijding in dienst
aan de persoon van God - bij
bemiddeling van de gnosis rondom de
orde van de tijd dus - wederzijds
afhankelijk verklaart, we
onvermijdelijk weer vervallen in de
duisternis van de dictatuur en het
moralisme die de schaduwzijde vormt
van een onwetend begrepen vrijheid. De
wedijver tussen leraren van
inwijding en instructie langs de
dimensies van het onpersoonlijke,
lokale en persoonsgebondene moet met
de filognosie en het respect ermee
voor de verlichting van de leraren van
binnenuit, eindigen. In de
filognosie hoort een ieder erbij en
moet een ieder zijn plaats weten.
Het is zoals de japanse
confucianistische
maakbaarheids-filosoof Ogyu Sorai
(1666-1628) het zei in zijn Studieregels-6:
'Een edele is
derhalve 'niet vooringenomen' inzake
juist en onjuist, goed en slecht.
Slecht is dat iets niet gevoed wordt
en niet op de hem toekomende
plaats terecht komt. Goed is iets te
voeden en het zich volledig te
laten ontplooien, en te maken dat het
op zijn plaats terecht komt'.
Deze laatste sectie III-b is erop
gericht de verlangde herwaardering
van de democratie bij bemiddeling van
de filognosie gestalte te geven.
In de
postmoderne tijd nu, met de synergie
uitgeput, depressief onder een regiem
van kunstmatigheid en
verbrokkeling, kennen we het geloof
als zodanig slechts nog als, zoals
de filosoof Jean-François
Lyotard (1924-1989)
het stelde, een negatieve,
cynische realisatie van verloren
gegane modernistische idealen, waarin
de samenleving in losse delen, als was
het vlees in de etalage van de
slager, is uiteengevallen en de hoop
op een allesomvattende oplossing
is opgegeven. Men zou het postmoderne
kunnen omschrijven als het
verdriet van de over de menselijke,
religieuze en morele vrijheid iets
te negativistische, op de macht
bezonnen, maar grootse filosoof
filosoof F.
Nietzsche (1844-1900):
het betreft een intellectuele
depressie die,
letterlijk in zijn geval, met een
brein koortsig van de geslachtsziekte
bij het zien van een geslagen
karrenpaard op straat dat beest
huilend
om de hals valt. De postmoderne mens
kent op basis van de filosofen,
die enkel als zijnde denkers ook niet
meer acceptabel zijn, en met de
sociale activisten onder hen, als Vladimir
Lenin
(1870-1924) en de vroegere, eveneens
anti-religieuze Karl Marx (1818-1883),
maar één geloof en
één mantra: 'dat is onzin!'. De
religie is, in een
depressie teleurgesteld zijnde over
het aanhoudende misbruik door de
mens, enkel maar hypocriete onzin.
Maar was het niet de oude filosoof Epicurus (314-217
v.Chr.) die in zijn Brief aan
Menoeceus reeds zei dat 'Niet de
man die de goden loochent die door de
massa worden vereerd, maar degene
die aan de goden toeschrijft wat de
massa over hen gelooft, goddeloos
is'. Marx is niet geheel zonder een
soort van geloof of God. Ook hij
denkt vanuit een verbindend element:
'Er is, in iedere sociale opzet,
een tak van productie die bepalend is
voor de positie en het belang van
alle andere takken; en de relaties die
men in deze tak verkrijgt
bepalen dienovereenkomstig de relaties
tussen eveneens alle andere
takken. Het is alsof licht van een
bepaalde schakering op alles werd
geworpen, en alle kleuren doortrekt en
hun bijzondere eigenschappen
verandert; of alsof een speciale vorm
van ether de specifieke
zwaartekracht van alles wat er in aan
wordt getroffen bepaalt.' Dit
schrijft hij in zijn Inleiding
op een bijdrage tot een kritiek
van de politieke economie.
Maar met hemzelf en de aanhangers van
zijn historisch-materialistische
theorie waarschijnlijk gedacht als de
verpersoonlijking van die ether,
wordt, met de atheïstische onzinkreet
die klassiek naar Epicurus
in feite dus uit is geroepen over de
(on-)gelovige en niet zo zeer over
God en Zijn goden, begin 21e eeuw
niettemin onbeschaamd wereldwijd de
doctrine van het, nu ook tot de
sociale politiek behorende, seks- en
geldgeloof in de praktijk gebracht met
het aanbidden van de afgoden
genaamd Mammon en Viagra. In dat
ongeloof wordt dan verder iedereen
afgeserveerd die het waagt een
toch-niet-te-realiseren ideaal te
verwoorden in weerwil van het
mismoedige, maar feitelijk perverse,
relativistisch/cynisch paradigma.
De postmoderne
filosoof Jacques
Derrida
(1930-2004) sprak van deconstructie
als het gaat om het waarderen van
interpretatie-gevoelige menselijke
bestaansvormen of 'teksten' zoals
hij dat noemt: een ieder ziet erin wat
hij maar wil en het zou
onmogelijk zijn om zo tot een volledig
en samenhangend begrip en dito
maatschappij te komen. Hij heeft
gelijk dat enkel boeken niet volstaan
en ook gezamenlijk respect oefenend
teksten nooit helemaal een
alomvattend of samenhangend beeld
opleveren. En het is ook zeker zo dat
in een depressie zonder een duidelijk
doel voor ogen er inderdaad
sprake is van een letterlijke
deconstructie van het tijdsbeeld van
de
waarnemer. De depressieve mens is
gestoord in de drievoudige aard van
de tijd: het verleden ziet zwart, de
toekomst is onzichtbaar en het
heden is onaangenaam. Hij kweekt als
cultureel instituut een no-future
generatie van mensen die lijden onder
wat psychologen als Martin
Seligman 'aangeleerde
hulpeloosheid' noemen, een
geestesziekte van
de zelfbetwijfeling waarin er geen
soelaas meer is van een absolute
referentie waar we God tegen zouden
kunnen zeggen en waar we ons aan
kunnen optrekken. Maar we zagen (in Ia)
dat ook het relativisme, dat als een
verkeerde combinatie van
wetenschappelijke
macht en filosofische kennis
traditioneel gehekeld wordt door de
paus,
ontmaskerd als zijnde een compensatie
ten val kwam met de weerlegging
van Einstein, die er de God en de
profeet van leek te zijn, maar,
bouwend op de niet bestaande limiet
van de lichtsnelheid volgens de
verschillende empirische resultaten
van de wetenschappelijke
experimenten naar de lichtsnelheid
begin van deze eeuw, er dus niet
onweerlegbaar in bleek te zijn
Ookal is het
inderdaad, vanwege het
paradigmatisch gebonden zijn, moeilijk
materieel aan te tonen, toch
bestaat de ether dus gewoon als we
eenmaal weten waarom we het in dat
verband moeten hebben over het
krachtveld van de melkweg dat bestaat
als een vast referentiekader. De tijd
bleek niet absoluut te zijn in de
snelheid van veranderen met het licht,
maar de tijd was wel absoluut in
de kwaliteit van het veranderen zelf.
Zoals Herakleitos
(535-447 B.C.) het zei: alles is in
beweging, panta rhei. En zo
is de relativistische depressie, die
na Nietzsche in het politieke
tijdperk woekerde in onvermogen
verkerend om Marx' atheïstische,
sociale idealisme te overtreffen, dan
ontmaskerd als een vorm van
gehechtheid in weerwil van die
verandering, in weerwil van het
absolute
gezag van ons dynamische Vadertje Tijd
en Zijn heilige ether, de
feitelijke godheid der klassieken die
door Nietzsche zo dood werd
verklaard als de gemiddelde,
mechanische tijd van de, vanuit deze
visie
bezien, hopeloos verouderde klok.
Zelfs een schooljongen kan de fysici
van het gevallen en al te lineair
opgezette standaardtijd-paradigma nu
al de les lezen. Zo slaagde de
begenadigde jongeman Peter Lynds (geb.
1975) daar in 2003 in, door, vóór
Consoli's interpretatie
van Düsseldorf reeds, te stellen dat
er geen afzonderlijke
tijdsmomenten zijn, maar dat er alleen
een continue verandering bestaat
die je absoluut zou kunnen noemen. Het
cynisme verder, de hondse
variant van de bijtende spot, is naast
het isolationisme en de paranoia
van autarkieën als Hitler-Duitsland
en het Cambodja van Pol Pot nooit een
succesvolle staatsopvatting gebleken,
maar vormt meer een geestelijke
aandoening van zich al dan niet
sociopatisch afreagerende, als een cactus zo
stekelige, depressieve mensen die in
hoofdzaak interessant zijn voor
behandelende psychologen en
psychiaters. Men houdt, intellectueel
geperverteerd in het negativisme van
een wederzijds bevestigd
cultuurpessimisme, als een sekteleider
b.v., graag en ook plichtmatig
de schijn op van gezag, vooruitgang en
beschaving, maar men is,
postmodern gestoord, in feite
persoonlijk, intellectueel en sociaal
failliet gegaan en identiteits-onzeker
daarmee filosofisch de weg
kwijt, zoals we in de
beginselverklaring al
constateerden; dat is de conclusie
waar
we nu mee verder moeten in dit laatste
deel van de filognosie van onze
samenhangende visie.
Het is, met
het einde van ons betoog in zicht,
dan ook volkomen duidelijk dat zonder
een nuchtere methodische aanpak,
een goede feitenkennis, een effectieve
en kunstminnende analyse, een
goede, gedisciplineerde zin voor
spirituele vereniging in het principe
en een goed georganiseerd respect voor
de klassieke, deemoedig
broederlijk naast en na elkaar
voortbestaande leerscholen van de
geestelijkheid, er geen sprake kan
zijn van een zinnige politieke
benadering van respect voor en door de
beschaafde persoon in al zijn
historische, sociale en
wetenschappelijke glorie. Het mag
duidelijk
zijn dat enkel maar met een
kleurgevoelige ego-behoefte, enkel
maar met
een economisch/juridisch argument,
enkel maar met een conservatieve
houding van private overwegingen van
zedelijkheid en deugd en enkel
maar een socialistisch ideaal van
eerlijk delen in een humanistisch
begrip voor zwakheden, we het politiek
niet kunnen redden. Geen van de
dictaturen afgeleid van een vernauwd
gepolitiseerd bewustzijn houden
stand door het onrecht dat ze
representeren in hun eenzijdige
dictaten.
De Tocqueville zegt hierover: 'Het
resultaat was dat de democratische
revolutie plaats heeft gevonden in het
hart van de samenleving zonder
de erbij behorende verandering in de
wetten, ideeën, gebruiken, en
het moreel welke noodzakelijk was om
een dergelijke revolutie gunstig
te laten uitpakken.' Wil de democratie
werkelijk een zegen zijn, dan
moet ze inzien dat terwille van haar
kwaliteit een zekere omslag in het
denken, in het bewustzijn van de
mensen, nodig is. Zo kwamen we dan tot
de filognosie die, vanuit de
oorzakelijkheid van de persoon
begrepen,
vanuit de eigenlijke substantie van
ons onderzoek, de wetenschappelijke
nuchterheid en de principiële
spiritualiteit min of meer als
voorwaarde stelt, dan wel als de
onmisbare elementen presenteert die
nodig zijn om de vrucht van een
heilzaam politiek bestel van
verantwoordelijkheid nemende,
geëmancipeerde mensen te kunnen
plukken.
Met de religie
als de studie waar we nooit in
afgestudeerd raken, en de politiek als
de rechtgeaarde praktijk ermee
die steeds weer opnieuw moet
recapituleren en aanpassen, overleggen
en
herzien, zijn we aangeland bij de
noodzakelijkheid van een degelijke en
deugdelijke visie op de toekomst. Zonder
een duidelijk uitgetekend
ideaal, zonder een doel voor ogen kan,
zoals gezegd, de postmoderne
mens niet uit zijn narcofiele en
angst-neurotisch obsessieve depressie
en cynisme tevoorschijn komen als zijnde
genezen om zo een
rationeel/democratisch evenwicht te
vinden tussen het menslievende
verlicht humanistische, en het materieel
gemotiveerde, traditioneel
moralistisch/pragmatische argument. Wat
te
doen als we, met Nietzsche depressief
zijnde of niet, onze
verantwoordelijkheid moeten nemen en ons
niet steeds politiek eenzijdig
kunnen verschuilen achter enkel de rug
van het traditionele gezag van
in feite mijnheer pastoor en de dominee?
Wie kan ons, als volwassenen
intellectueel verzelfstandigd zijnde,
dan zeggen wat we zouden hebben
geleerd en verder met onszelf aan
moeten? De in zichzelf verdeelde
wetenschap? Die is, de gedragswetenschap
en theologie ten spijt, niet
persoonlijk genoeg. Met het antwoord
gevonden in de commentaren van de
oppositionele, dialectische en
democratische politiek, en daarbij
theologisch tredend in de voetsporen van
Desiderius
Erasmus (1466 of 1469-1536) die
stelde: 'Het is
verkeerd om als kinderen vast te houden
aan de letter en niet op te
groeien tot de vrijheid van de geest',
treedt het griekse woord polis
naar voren als de etymologische wortel
van het begrip politiek, hetgeen
een stad of samenlevingsvorm betekent
bepaald door een zekere
gezagsuitoefening of bestuursvorm.
Duidelijk is dat we, van de
wetenschap via de spiritualiteit en de
religie van persoonlijke
bekentenissen en bekeringen, bij de
politiek, de 'gezagskunde' der polis
aangeland zijnde, we het onvermijdelijk
over de autoriteit en het gezag
moeten hebben dat onze samenleving(en)
op deze planeet bij elkaar moet
houden.
De mens
worstelend met de morele autoriteit en
de uitoefening van macht wil, met de
plicht der volwassenheid, best
graag in Gods schoenen gaan staan.
Maar het geeft problemen als men
zich die macht toe-eigent, problemen
waar men dan in de politiek
onvermijdelijk tegen oploopt. In de
bioscoop was er van regisseur Tom
Shadyac 2003 een mooi verhaal over te
zien dat 'Bruce Almighty' heet. Het
beschrijft een gefrustreerde
reporter bij wie alles misloopt en die
God daarop uitdaagt te bewijzen
dat ie zelf niet een werkeloze
lamstraal is die zijn plicht niet
doet.
God bewijst zich dan door hem zijn
almacht te geven, maar deelt hem er
dan wel bij mee dat hij zich aan een
tweetal regels te houden heeft:
hij mag niet zeggen dat hij God is en
hij moet de vrije wil van de
mensen respecteren. En zo aan de slag
komt onze held, door de komiek
Jim Carrey hilarisch uitgebeeld, ertoe
dat hij zijn almacht
uiteindelijk weer inruilt,
constaterend dat de liefde voor het goede van de
werkelijkheid zoals die is, de
zaak bestiert en niet zozeer de
speciale vermogens waarmee je toch de
menselijke, vrije wil niet kan
onderwerpen. Het combineren van de
begrippen vrijheid en gezag vormt een
filosofisch probleem. In zijn
boek Leviathan maakte de
filosoof Hobbes in 1651 ook
duidelijk dat het aanvaarden van een
bepaalde vorm van gezag, die van
God of niet, onvermijdelijk is als we
niet in een chaos van 'iedereen
tegen iedereen' willen
vervallen. Zo stelde daarnaast op
latere
datum de australische archeoloog V. G.
Childe, (1892-1957)
in navolging van de dialectisch over
de - in
de persoonlijke en collectieve
geschiedenis wisselende - denksystemen
redenerende filosoof G. W. F.
Hegel
(1770-1831), dat iedere bestuursvorm,
een dominantie-hiërarchie
insluit, een pikorde, een
stratificatie in maatschappelijke
klassen,
die hij zag ontstaan vanuit de vrije
natuurmens van jagen en verzamelen
die zich via de landbouw
'revolutionair' in steden organiseerde
en zo
tot taakverdelingen kwam. Daarin vond
dan, vanuit zijn marxistische
visie bezien, een evolutie van de
bestuursvormen plaats in een 'strijd
om de middelen' als steen, brons en
ijzer met navenant de tijdperken
die nu nog algemeen aanvaard die naam
dragen. Van T. Kuhn (1922-1996)
weten we nu dat die strijd een
paradigmatische
moet worden genoemd en niet direct een
sociale. Het is meer het
gerommel in de bovenbouw dan in de
onderbouw wat er gaande is, al werkt
de zaak verkeerd begrepen wel eens
kwaadaardig uit naar beneden. Plato
in de
Republiek sprak ook
reeds van een hiërarchie van
bestuursvormen die, verfijnder dan bij
Hobbes, het beeld laat zien van
een aristocratie van edellieden die
via een op de (militaire) eer
gerichte timocratie en een
'happy-few'-oligarchie van hogere
gezagsdragers afglijdt tot een logge
bureaucratische democratie van
politiek vechtende
volksvertegenwoordigers van een
twijfelachtige
opvoeding die zich desperaat in een
algemene roep om gezag dan
eventueel corrumpeert tot een
dictatuur van 'ik ben God'. Ook de
Vedische optie biedt een beeld van het
afglijden van adel in een
chronische kali-yuga
woordenstrijd, ookal zien zij het als
iets
cyclisch in tijdperken van vele
duizenden jaren. De socioloog Max Weber
(1864-1920) hanteerde een driedeling
bij het bespreken van legitieme
autoriteiten en deze driedeling laat
zich herkennen als een nader
inzicht in dit proces van in
historische zin afglijden ofwel
eroderen
tot het onpersoonlijke, gezagsonzekere
en immoreel chaotische. 
Van het traditioneel
gezag van kerk en edelen met
respect voor de persoon van God,
ontwikkelde zich volgens Weber het charismatisch
gezag van
dictators als Hitler, Napoleon, Stalin
en Mao in weerwil van de
heiligheid, dat dan eenmaal omver
geworpen, resulteert in het gezag van
de legaal-rationele autoriteit
van een
geïnstitutionaliseerde overheid waarin
het gezagsinstituut zelf
heerst en niet zo zeer het individu
ten dienste ervan. Zo belanden we
dan met de historische zin voor de
orde van de tijd sociologisch gezien
van het personalisme in het
formalisme, een ambtelijke
werkelijkheid
die zo mooi aan de kaak gesteld werd
in o.a. het boek en de film A
Hitchhikers Guide to the Galaxy van Douglas
Adams 1979/2005. In onwetendheid
vervallen over onzuiver geleefde
(religieuze) remedies en gefixeerd
geraakt op enkel het problematische,
zijn we wederom rijp voor de
psycholoog die mag constateren dat we
zo nog steeds met allerlei
schizoïde -ismen verstrikt zijn in een
zekere ego-bepaalde vorm
van gespletenheid.
Sociaal-psychologisch kan men vijf
vormen van
machtsuitoefening onderkennen in
dezen: de macht van belonen,
de macht van straffen, de
macht van delegeren, de macht
der verdienste en de macht der
deskundigheid. Het
postmodern gespletene en gevallene
bestaat er dan uit dat de
geërodeerde staat, die bij delegatie
naar lokale
autoriteiten de aangepasten beloont
en de wetsovertreders bestraft,
zich, onpersoonlijk als ze is, in haar
ambtenarenapparaat
geplaatst ziet voor de volkse
compensatie van charismatische
beroemdheden van een twijfelachtig
allooi die echter dan pas echt een
bedreiging vormen voor de gevestigde
wettelijke orde als ze een zekere
mate van deskundigheid hebben
ontwikkeld in relatie tot de
populaire stem waarvan, democratisch,
de staat zelf dus ook afhankelijk
is. Met alle wetenschappelijke analyse
van het politieke probleem zijn
we zo nog niet uit de postmoderne
depressie van het moderne intellect
tevoorschijn gekomen. We zien, wel of
niet de depressie ontkennend, de
zaak als onvermijdelijk inherent aan
de verdorven aard van de door Niccolò Machiavelli (1469-1527)
reeds beschreven machtsbeluste mens
van een
twijfelachtige moraal en beseffen niet
dat het ideaal van een utopische
staat nooit ten onder is gegaan,
ondanks de laakbare formuleringen van
utopisten als b.v. Aldous
Huxley
(1894-1963) ('promiscuity is your
duty' in Brave
New World) en B. F. Skinner (1904-1990)
('no individual parenting' in Walden
Two)
die de machtskwestie ook niet zo
effectief wisten te beredeneren als de
oorspronkelijke en heilig verklaarde
utopist Thomas More
(1478-1535) in zijn Utopia
('Nergensland') van 1516 dat wel deed.
Het ideaal
van een godsbewuste wereld zonder
tirannie, overbodige luxe en
landeigenaren, hoe moeilijk te
bereiken
ook, kàn niet echt ten onder gaan
omdat ze een psychologische
noodzaak uitmaakt en dus, zoals we bij
het bespreken van het
zelf-ideaal in sectie III-a al zagen,
een onlosmakelijke werkelijkheid
van ons bestaan vormt, die ook
postmodern in S.F. t.v-series als Startrek b.v.
steeds weer de kop opsteekt. Zonder
zijn dromen is de mens dood. Hoe
irreëel de utopie van de God Mythra
van More ook moge toeschijnen,
toch vormt zij, met de vedische
tijdgod Kâla en de erbij
behorende avatâra's van Vyâsa,
het onmisbare doel
en de culturele wortel waar alle
politieke bewegingen met hun
programma's min of meer bewust vanuit
gaan en op afstevenen. Iedereen
heeft, vanuit de hartstocht, dan wel
vanuit het goede, in de politiek
een ideaal van orde en gezag voor ogen
enerzijds en een ideaal van
vrijheid en geluk anderzijds dat niet
vreemd is aan de persoon maar hem
juist recht doet. Maar met het in de
moderne tijd relativistisch in de
standaardtijd-politiek met
pragmatisch-economische argumenten
splitsen
van tijd en plaats, wordt de persoon
geen recht gedaan in zijn
beheersing met de ether en zijn
natuurlijk functioneren met
hersenhelften die nogal druk doende
zijn tijd en ruimte juist aan
elkaar te koppelen. Het met alle goede
wil in strijd daarmee dan
wèl recht willen doen aan die
natuurlijke orde van de persoon
betekent nog niet dat men het dan
zomaar eens is over wat die orde
precies zou zijn en op welke manier
die moet worden gerespecteerd, over
hoe die twee elementen van vrijheid en
gebondenheid moeten worden
gecombineerd in een samenhangende
politiek die èn
(natuur-)wetenschappelijk èn
(principieel-)spiritueel door de
beugel kan. Ookal zei Jezus dat voor
God de Vader het op aarde moet
zoals in de hemel, toch is men niet
zomaar van aanvaarding voor of
bekend met de versregel van Vyâsa
waarin dat respect voor
specifiek de plaats, de tijd en de
persoon wordt gecombineerd (S.B. 4.8:
54): 'Om namo bhagavate
vâsudevâya [alle
eer aan Vâsudeva, de Allerhoogste
Heer]; met deze mantra [genaamd
de dvâdas'âksara-mantra] moet
hij die onderlegd is
respect oefenen voor het fysieke van
de Heer, op de manier zoals het
hoort, met de verscheidene toebehoren
en als iemand op de hoogte van de
verschillen naar gelang de plaats en
tijd [des'a-kâla-vibhâgavit].'
Zoals we bij
de bespreking van de velden van
handelen al zagen in sectie I-b, is
er, 0m te beginnen, niet zonder
meer enigheid over hoe het politieke
veld moet worden beschreven. Het
links-rechts spectrum wordt beschreven
door b.v. het Eysenk-model, de
Nolan-indeling, het Politieke Kompas,
de Pournelle-kaart, de
Inglehart-waarden en het Fries
Instituut (zie de Wikipedia: Political
Spectrum). Al deze
modellen hebben gemeen dat het ze
ontbreekt aan een zekere filosofische
leidraad van eenduidigheid en
klaarheid; ze zijn nogal
structuralistisch van aard. Die
klaarheid is
er echter al reeds Aristoteles die in
Over de Kosmos 5 stelde:
'... dat dit het meest
bewonderenswaardige is van politieke
eensgezindheid: namelijk dat zij uit
veelheid een eenheid en een
gelijkheid uit ongelijkheid tot stand
brengt, die tegen elke
natuurlijke of toevallige gebeurtenis
bestand is. .....In deze grote
zaken leert de natuur ons dat
gelijkheid de bewaarder is van
eensgezindheid en eensgezindheid de
bewaarder van de kosmos, die de
voortbrenger is van alles en in de
hoogste mate schoon is.' Al in Een
Kleine Filosofie van de Vereniging
concludeerden we daarmee in
overeenstemming dat we
axiomatisch - vedisch reeds dus en
niet enkel europees bij theoretici
van de democratie als Aristoteles en
Alexis de Tocqueville - uitgaande
van de stelregel 'eenheid in
verscheidenheid', te maken hebben met
een
kwalitatieve en kwantitatieve dimensie
op basis waarvan we de twee
dualiteiten van het kwantitatief
individuele versus het sociale, en het
kwalitatief concrete materiële versus
het abstract ideële
hebben, als betrof het twee
verstrengelde yin-yang-figuren (zie de
veldentabel). Met het ook erbij
betrekken van de chinese
filosofie van het evenwicht in de
natuur van Lao Tzu (6e eeuw
v.Chr.) en het evenwicht in de
reflectie ervan in de bestuurscultuur
van Confucius (551-479 v.
Chr.), alsmede de japanse
shinto-filosoof Kanetomo (1435-1511)
die stelde dat evenwicht het
goddelijke is,
moet deze oorspronkelijke klaarheid
nu, filognostisch correct
refererend, en zo zeker zijnde van
onze zaak, een einde maken aan de
verwarring van de denkmodellen
betreffende de politieke orde en
gezagsuitoefening van de moderne
staat. Het is duidelijk dat, vanuit de
vedische wortel redenerend, er zich
met het valse ego, het zich
identificeren met het materiële
eigenbelang, een politieke strijd
heeft ontwikkeld van
belangengroeperingen die het
statusoriëntatie
overzicht over en hun integriteit in
de velden van handelen kwijt zijn,
zoals die zich in de rationeel-legale
autoriteit ministerieel, in
meerdere of mindere mate, met gemak
laten herkennen. Politiek,
ambtenarij en rechtspraak vormen nou
eenmaal de verschillende opties
van bestuur - zoals Charles
Montesquieu (1689-1755)
dat in de trias politica
van de wetgevende, uitvoerende en
rechterlijke macht herkende - ook al
ontvangen alle drie de groepen dan een
inkomen van dezelfde staat. We
hebben gewoon ambtenaren van discussie
die met wetten in de weer hun
rollenspel in de kamers van discussie
moeten spelen en we hebben
ambtenaren van orde die gewoon voor
een ministerie de zaken ten uitvoer
moeten brengen, ongeacht hun
persoonlijke, politieke voorkeur, en
we
hebben rechters die de rechten van de
mens in dezen moeten bewaken om
een dictatuur van ambtenaren- of
burgerinitiatieven te voorkomen. Het
ideaal bestaat uit een gezonde zin
voor deze (politieke) werkelijkheid
en het probleem op weg daarnaar
bestaat uit de illusies (de mâyâ
en moha) van mensen bevangen
in de voorstellingen van het valse
ego (ahankâra), in -ismen,
waarin men het nagestreefde
doel van een zienswijze niet goed in
evenwicht, niet eigenlijk, kan
krijgen in verhouding tot het middel
of de volheid daaraan ten
grondslag. Dat lijkt
logisch/filognostisch het enige
duidelijk antwoord
te zijn in de kwestie. En als we de
realiteit als het heilige doel, de
heilige graal van de democratie onder
ogen zien op een zodanige
wetenschappelijke wijze dat er ook
begrip is voor al de escapades van
het modernistisch ego, hoeven we ook
niet meer bang te zijn voor waar
de psycholoog/filosoof Karl Popper
(1902-1994) voor waarschuwde met zijn
pleidooi voor de open samenleving
van een liberale democratie. 
Hij stelde dat de
werkelijkheid van zich
ontwikkelende staatsvormen als zijnde
een wetmatige, zoals b.v.
uitgetekend door het
marxistisch/hegeliaans evolutionair
model, nog
niet wil zeggen dat je zo dan een
toekomst kan ontwerpen. De utopie is
volgens Popper potentieel een
gevaarlijke en totalitaire
voorstelling
van zaken omdat die inhoudt dat steeds
de vrijheid van het individu
moet worden opgegeven terwille van het
hogere doel, want immers als je
de mens vrij laat in zijn
lustmatigheid komt er niks van de
gedroomde
staat terecht. Vanuit ons vedisch
axioma moet dat ook bevestigd worden.
Het gaat er niet zo zeer om een andere
wereld te scheppen en je af te
zetten tegen een bestaande
twijfelachtige vrijheid middels een
omverwerping van het regime met een
gewelddadige revolutie. Het gaat
erom individueel en daarna ook
subcultureel, of zelfs collectief op
het
laatst, de kluisters van de illusies
hooggehouden vanuit de baatzucht
af te werpen en de oorspronkelijke
werkelijkheid onder ogen te zien, en
zo het geluk te vinden, ook al is dat
dan niet direct het geluk van een
ieder en uiteindelijk misschien
inderdaad een andere tijd of wereld.
Je
kan de wereld niet verbeteren door je
er ofwel socialistisch, ofwel
individualistisch van af te keren of
tegen af te zetten; je moet hem
zien zoals hij is en met het beteren
van je eigen leven er, ook als
voorbeeld en steun voor anderen er
dienstbaar mee, dan gelukkiger mee
zijn in de zin van het vinden van een
leven beter in overeenstemming
met de eigen natuur. En zo is het,
niet alleen zoals Vyâsa het met
zijn begrippen svadharma en svarûpa
(eigen aard
en eigen vorm) dat stelde, maar ook
zoals de filosoof Seneca in
'Gelukkig Leven' III.3, dat betere
leven later uit zelfrealisatie
bevestigde. Zoals Popper het aangaf
met zijn idee van de piecemeal
engineering van een geleidelijke
realisatie van politiek gestelde
doelen, is reeds bij Vyâsa reeds dat
idee te vinden in zijn per paramparâ,
of geestelijke erfopvolging,
doorgegeven geestelijke gezag, dat zo
slechts een stap-voor-stap (B.G. 6: 25)
culturele ontwikkeling toestaat.
Daarin zit het individuele allereerst
met een 'bittere' kater over zijn
geleerde les en is er pas veel later
het 'zoet' van een betere praktijk te
oogsten (B.G. 18: 36-38). Het is een
praktijk van een filognostisch,
persoonlijk
overgedragen, deugdzame weg en goede
levensgewoonte van dankbaarheid en
dienstbaarheid, die gelijkstaat met
moksha of individuele bevrijding,
dan wel met het
individueel/subcultureel op deze aarde
bereiken van vaikunthha,
de vedische hemel van die orde van
leven waarin geen (vai-)
domheid en luiheid (-kunthha)
meer heerst en men dus niets meer
heeft te vrezen.
De schijndemocratie moet,
zoals we in Een
Kleine Filosofie van de Vereniging al zagen,
verholpen worden met een zelf-zekere
zin voor
orde, met een zekere gereglementeerde,
representatieve democratie
waarin het begrip vrijheid niet meer
zozeer aan chaos maar aan orde is
gebonden; zo bevestigde dat b.v. in
2003 ook de moslim-schrijver en
journalist Fareed
Zakaria in zijn boek
'de Toekomst van Vrijheid'.
Filognostisch ziet die geleidelijke
'zachte' revolutie, die omwenteling
van het maatschappelijk denken en het
zich ontwikkelen van de
democratie, er dan ook niet veel
anders uit dan wat b.v. Seneca
eveneens in zijn dialogen over
gelukkig leven (III.3) b.v. reeds uit
liefde voor de etherische integriteit
constateerde: 'wijsheid
is: niet van haar (de natuur)
wegdwalen en zich conformeren aan haar
wet en aan het voorbeeld dat zij
geeft'.
Aldus
was het zo met het
gewelddadige begin met de Franse
Revolutie waarin het
een klokkenmaker was die voorop
ging in het bestormen van de Bastille
in 1789 toen er, zij het
onsuccesvol, een tientallig stelsel
met een revolutionaire klok en
kalender werd ingevoerd om het gezag
van de natuur over de mens te
herstellen. En zo zal het in de
hernieuwde, minder gewelddadige
pogingen om die tijdrevolutie alsnog
te doen slagen, ook steeds zoals
Seneca het zegt zijn. Het is met de
zachte revolutie der
geleidelijkheid meer de constatering
van onvermijdelijke feiten en
trends en het naar voren treden van de
niet te ontkennen of weg te
compenseren natuurlijke en sociale
werkelijkheden wat de toekomst
bepaalt. Alzo betreft het allereerst
de hoogst persoonlijke,
zelfgerealiseerde toekomst van een
individuele, zich emanciperende
persoon die geleidelijk aan als een
baken ook voor anderen dus dichter
bij het geluk van de natuurlijke God
leert te leven. Daarbij zal er in
het politieke tijdperk - dat Vedisch
sedert de grote oorlog van de
Mahâbhârata heerst en zoals gezegd
Kali-yuga wordt genoemd
- een voortdurende discussie blijven
plaatsvinden tussen de twijfelaars
en sceptici die, op basis van hun
eigen verraad aan de regulerende
principes van het spel van de orde,
het karma daarvan onder ogen moeten
zien. Want zonder de filosofie missen
zij wat Seneca in De Weg naar
Wijsheid haar belangrijkste
verworvenheid noemde: dankbaarheid en
de juiste manier om die te uiten.
De plicht van de
naastenliefde bestaat eruit de deur
naar
dat Vaikunthha, naar die utopie open
te houden en de weg ernaar vrij te
maken, en niet zozeer die gang bij de
wet voor te schrijven. Om met Niccolò Machiavelli (1469-1529)
en zijn boek
de Heerser te spreken is
het niet gepast voor politiek
leiderschap om moreel iets anders voor
ogen te hebben dan het praktisch nut,
desnoods tegen de ethische
directie in, van het handhaven van de,
tot dan geëvolueerde,
status quo waarbij men dan niet moet
proberen de burgers te verbeteren
of tot verdere corruptie te verleiden.
Het morele vingertje is
gereserveerd voor het intellect en
niet zo zeer voor de heerser die op
zijn advies afgaat. Het utilitaire, op
het praktisch nut gerichte, idee
van de staatsmacht bestaat eruit het
beste uit de staat te halen met de
mensen zoals ze zijn en niet zozeer ze
een verlichting bij te willen
brengen en op te willen voeden
terwille van een andere wereld, ook al
mag je daar, als een manifestatie van
'vrij ondernemen' en 'vrije
organisatie', dan ook weer geen
bezwaar tegen maken. Een ieder heeft
zich te houden aan zijn eigen dictaat,
alleen dan zullen we vrij zijn
van dictatuur. Pas dan snapt men dat
de gevangenis van de standaardtijd
die alle, politiek in tegenstelling
verkerende, materialisten in een
relativistische ontkenning van de
ether gevangen houdt, niet zomaar kan
worden afgebroken, zoals je dat met
geen enkele andere gevangenis zou
doen. Pas dan kunnen we F. Nietzsche
als zijnde van de goedheid
begrijpen met zijn pleidooi voor de
zelfverwerkelijking van het
individu. Met het spel van de orde
zoals we dat in de vorige sectie
duidelijk maakten, wordt niet zozeer
de mens opgevoed, maar
gerespecteerd in zowel zijn gevallen
en verheven, als in zijn ervaren
en onervaren staat, door de begrippen
van hoog en laag, abstract en
concreet en het naar boven en naar
beneden gericht zijn te relativeren
als vrije en gelijke mogelijkheden
openstaand voor een persoonlijke
ontwikkeling. De zegen van God is er
bij de genade van het juiste
onderscheid. Alleen met een dergelijk
respect voor de volheid van het
leven van zowel de eenvoudige man die
concreet en materieel levend heel
heilig kan zijn, als voor de
ontwikkelde mens die zeer abstract en
hoog
gegrepen, met of zonder veel ervaring,
evenzo heilig kan zijn in zijn
zelfrespect en respect voor de
(filognostische) persoon van God, kan
men van een werkelijk geslaagde
politiek spreken. Het is, onbevreesd
over utopische gedachten over de
toekomst, zoals Seneca dat eveneens in
Gelukkig Leven (V) zei: 'Zo zal
er
één kracht tot stand komen, één
harmonieus
vermogen, en zo zal de betrouwbare
rede ontstaan die niet in zichzelf
verdeeld is en niet in ideeën,
begrippen en een overtuiging blijft
steken. En wanneer deze zich over het
geheel verdeeld heeft en met haar
delen in verbinding staat en, als ik
dat beeld eens mag gebruiken,
wanneer alles hetzelfde lied zingt,
heeft zij het hoogste goed bereikt.
Want er wacht haar niets laags meer,
geen gladdigheid, niets waarop ze
wankelt of uitglijdt.' En vedisch
moeten we daar dan nogmaals aan
toevoegen dat de utopie er wel steeds
is voor de enkelen die erin
slagen naar dat filognostisch idee van
de orde der zienswijzen in
relatie tot de natuurlijke orde te
leven, maar er nooit reëel is -
en misschien zelfs een bedreiging
vormt - voor degenen die onbekend
ermee niet zo'n duidelijk idee
koesteren van de uiteindelijke
filognostische werkelijkheid zoals die
er, zoals bewezen door de oudste
vedische geschriften en ook latere
griekse en romeinse geschriften,
altijd al was, nu is en er ook als een
helder stralende toekomst steeds
zal zijn. Met de filognostische
revoluties, die nu op basis van de
liefde voor de kennis gaande zijn in
de verschillende maatschappelijke
bereiken zoals hier uiteengezet, heet
het politiek: sta op voor je
rechten, hou op met het elkaar
bevechten; vecht niet tegen elkaar met
illusies, maar vecht liever tegen
illusies met elkaar. Homo sapiens, de
wetende mens, is immers de naam.
Oorspronkelijk
was de tijd, maatschappelijk
gezien, een religieus begrip en
verschilden politici weinig van
priesters in b.v. het oude Rome. Plato
en Socrates hadden gezegd dat
het uiteindelijke regelen van de orde
der dingen aan de god Apollo was,
waarmee ze aangaven dat de tijd en de
ether, en het begrip van
maatschappelijke orde dat ermee
samenhangt, in de kern een kwestie van
religiositeit is, iets wat in de
wetenschap nu bekend staat als het
apollinisch principe en waarmee zij
zichzelf in feite ook, met hen als
de filosofische oervaders van dat idee,
bewust bekent tot het
goddelijke. Plato stelde er, in de 'De Staat', de politieke
waarden van wijsheid, moed, matiging en
gerechtigheid mee aan de orde, maar wat
bestond er aan waarden daarvoor
en wat evolueerde daaruit? Het
Filognostisch Manifest waarmee deze
sectie opent, begint met een
historisch overzicht van de menselijke
waarden die de (r)evolutie van
de kennis in en over de tijd
verduidelijkt. Uiteindelijk zullen we,
als
we alzo met onze filognosie in de daarna
volgende pagina's een nuchtere
blik werpen in de toekomst, een
wereldorde hebben die, galactocentrisch
bewust
geworen, gebaseerd is
op een
systematisch en
programmatisch respect voor
de mensenrechten en de burgerlijke
identiteit die daarbij hoort, waarin
de culturen van de zonne-
en de maankalenders zich beiden
zullen weerspiegelen; waarin de
jaartelling niet meer exclusief
gekoppeld zal zijn aan
deze of gene religieuze voorkeur; waarin
in een
niet-repressief dualisme van bestuur er niet één
overheersend en bepalend
tijdsysteem zal zijn, maar er een meer
natuurbewuste houding van
sociale relativering en multiculturele
saamhorigheid gebaseerd op
keuzevrijheid zal zijn; waarin politieke
partijen
niet langer meer zullen vechten om
verkozen te worden maar mensen
gezamenlijk meer
structuur-bewust van elkaars -ismen
i.p.v. tegen elkaar ingaand zullen
strijden om de illusies van valse
vereniging en werkeloosheid in
weerwil van de verscheidenheid te
overwinnen; en zal de (post-)moderne
ziekte van het vervreemde
materialistisch cynisme en anarchistisch
relativisme zijn overwonnen ten
gunste van de schittering en
het etherische van een meer
realistische, rationele,
identiteitsbewuste
en persoonsgebonden, representatieve
wereld-democratie die met de optie
van een beter uitgebalanceerde, goede en
natuurlijke tijdorde van heugenis voor
haar (ook digitale) burgers een leven
biedt dat, in de harmonie van de
filognostische zelfbeheersing met het
krachtveld van de ether, vrij van
angst en verwarring is voor iedereen.
Voetnoot:
*:
Entropisch: op basis van de natuurlijke
neiging tot
wanorde van alle materiële systemen.
Afbeeldingen:
- Het
eerste ongetitelde
schilderij van een onafgemaakte
structuur is van Keith Haring
(site),
1989,
acryl op canvas, 39 1/2 x 39 1/2, en ©
van the Keith Haring
estate.
- Het
plaatje van de schelp stelt een
schelphoorn of kinkhoorn
voor. Hij wordt gebruikt als een
signaalhoorn in vedische offers en
vertegenwoordigt een van de
standaard attributen van Heer Vishnu
waarmee Hij oproept tot de strijd.
- Het
plaatje van de Godin, stelt S'rî Lakshmi
voor, de eeuwige metgezel van Heer
Vishnu. Men beschouwt haar als de
Godin van het fortuin. Ze wordt aanbeden
voor economische voorspoed in
India.
- De
negentiende eeuwse jongeman stelt Alexis
de
Tocqueville voor, het is een
fotogravure van een ets van de
1899 editie van "Democracy In America".
- De
man met de snor is Friedrich
Nietzsche (schilder
onbekend) zoals hij ook op vele foto's
te
zien is.
- De
afbeelding van de man met de gevouwen
handen is van Johannes Moreelse
(1602-1634) en getiteld: Herakleitos.
- Redon,
Odilon: de Cactus Man
1881,
Houtskool, 49 x 32.5 cm, The Woodner
Family Collectie, New York.
-
Holbein d. J., Hans 1497/98 1543: Portret
van
Desiderius Erasmus.
- Het
plaatje van 'de koning van de wereld' is
een ets uit het boek Leviathan
van Thomas More.
- De
afbeelding van de serieuze man is een
foto van
de socioloog Max Weber
(1864-1920).
-
Het eiland Utopia, 1518,
Houtsnede, 17,8 x
11,8 cm. Öffentliche Kunstsammlung,
Basel.
- De
vriendelijk kijkende man volgend op het
yin-yang-symbool is een foto van de
filosoof/psycholoog Sir Karl
Popper.
- Het
schilderij met het kasteel is van
Jean-Pierre Louis Laurent Houel
(1735-1813), en is getiteld Inname
van
de Bastille ("De bestorming
van de Bastille"). Huist in de
Bibliothèque Nationale Française.
Catalogus nummer
07743702; waterverf; 37,8 x 50,5 cm.
Uitgegeven 1789. In het midden is
zichtbaar de arrestatie van Bernard René
Jourdan, marquis de
Launay (1740-1789).
-
Ridolfo del Ghirlandaio (Ridolfo Bigordi
detto, Firenze, 1483 - 1561) Portret
van Niccolò
Macchiavelli, Olie op
paneel, cm. 85 x 67. Londen, privé
collectie.
Bestel het boek De Ether Bestaat!

De
site lineair als een perfectie van de
causale illusie:


|