Inhoud
deel III: de persoon
'Dit
laat ook zien waarin de identiteit van
dezelfde mens bestaat
namelijk in een deelname aan hetzelfde
voortdurende leven
door constant voortsnellende deeltjes
materie
opeenvolgend vitaal verbonden aan hetzelfde
georganiseerde
lichaam.'
John
Locke
(1632-1704) in:
'Essay over het menselijk
inzicht - XVII identiteit en
verscheidenheid 6'
Inleiding:
Controle,
identiteit en het ideaal
In
deel II
hebben we ons bezig gehouden met de principes.
Daarbij kwamen we via de kunst van de analyse
terecht bij dat wat we geestelijke vereniging
noemen, de spiritualiteit. We zagen hoe de
tijdfactor een rol speelde in de verhouding
tussen meester en slaaf: de geest en het
lichaam. Van deel
I
wisten we al dat een zuiver bewustzijn ook een
kwestie van wetenschap is; een kwestie van de
dingen zien zoals ze zijn, van vrij zijn van
illusie. Als we echter desalniettemin in illusie
verkeren, als het zo is dat, ook al zijn we
wetenschappelijk op orde en analytisch
verantwoord bezig met het principe, we toch niet
verenigd zijn in het zelf van de ziel, dan
zeggen we dat we ten val zijn gekomen. Op de een
of andere manier zijn we in de gevallen staat de
weg weer kwijt en verbijsterd geraakt. We hebben
dan een psychologisch probleem, een
controleprobleem; in staat van illusie hebben we
een z.g. gezagsprobleem omdat we dan niet meer
zuiver zijn in de relatie tussen geest en
lichaam, we weten dan niet meer wie de meester
is en de slaaf. Met gezagsproblemen heb je
controlewanen: ofwel ben je paranoïde dat
een ander je controleert of je verkeert in de
illusie dat de opdracht van de zelfbeheersing
eruit zou bestaan dat je een ander moet
beheersen. In de gevallen staat glijdt je,
uitgaande van een individuele illusie, samen met
anderen af in een gezamenlijke illusie van een
'samenleving' zich bevindend in de chaos van de
staat van niet meer goed samenwerkende
mensen.
We weten dan
niet meer waar we aan toe zijn, wat we moeten
doen en wie we zijn. We hebben dan een
identiteitsprobleem, een probleem met de
dienstbaarheid en een probleem met de kennis en
staan voor de opdracht dat probleem op te
lossen. Als bijen wiens honing gestolen is door
een imker, krijgen we dan suikerwater, een
surrogaat om de grootste honger tijdelijk te
stillen totdat de integriteit weer hersteld is
en we weer greep hebben op ons individuele en
gezamenlijke leven. Het identiteitsprobleem
lossen we provisorisch op met ego-strevingen:
beter de schijn opgehouden met een ik-profetie
dan het helemaal op te geven. Goed dan maar. Het
probleem van de dienstbaarheid lossen we zo ook
op door te werken voor het geld, ook al zien we
het werk zelf misschien helemaal niet meer
zitten met een onbestemd en ongemakkelijk gevoel
van vervreemding. Een grote leugen dat geloof in
de baatzucht die het niet zo nauw neemt met alle
regels, maar goed. En het probleem van de kennis
lossen we op door elkaar hardop de les te lezen
met of zonder 'denkprothesen' ofwel boeken. Ook
goed, al die betweterij van 'mijnheer de
dominee'. Als je het niet goed meer ziet, zet je
een bril op en als je het niet goed meer weet,
gebruik je een kunstgebed of een denkprothese,
een boek.
Ook dat boek is maar een kunstmatige, niet echt
aan het hier-en-nu aangepaste fixatie, maar net
als met de bril die een vaste lens-sterkte
heeft, ben jij dan ook tevreden met je favoriete
auteur dan wel heilige boek. Zo kreeg b.v. de
controversiële roman Catcher
in the Rye
van J.
D. Salinger
(geb. 1919) uit 1951 een cult-status als een
steun en toeverlaat voor loners en drop-outs die
het met de leugens van het burgerlijk
materialisme niet meer zien zitten. Het boek
laat, in de worsteling van de hoofdpersoon
Holden om volwassen te worden, de wereld van de
'phonies', de nepmensen of de hypocrieten zien,
maar het boek zelf is natuurlijk ook maar een
nep-idee en inhoudelijk dus verstrikt in een
projectie. Met heiliger boeken is het advies dan
'oordeelt niet' of is het zoals Vyâsa het
(in S.B.
11.28: 1)
zegt: 'wees vrij van lof en kritiek over iemands
handelingen'. Al de drie bovengenoemde gevallen
van voorlopige oplossingen noemen we
compensaties van een mislukte identiteit, een
mislukte dienstbaarheid en een mislukte
integriteit van weten. We moeten dan, willen we
er niet ziek van worden, om dat te verhelpen in
feite terug-redeneren naar het punt waar het
misging, waar we ten val kwamen, maar zien de
weg dan geblokkeerd door een aantal
psychologische mechanismen. Je bent weliswaar
ten val gekomen, maar je moet in jezelf blijven
geloven en zo ben je dan de val gaan
rechtvaardigen en niet zomaar meer in staat om
op eigen gelegenheid erachter te komen wat nu
precies vallen en opstaan is. Er is iets naar
het 'onbewuste' verdwenen. En al zie je de
waarheid wel eens half in je slaap of in een
opwelling van intelligentie, toch druk je dat
dan heel snel weer weg alsof je je eigen vijand
bent. Je kan namelijk niet zomaar steeds tegen
jezelf lopen zeggen dat je verkeerd bent, of
zelfs was, en dat je het fout doet of niet van
goede wil zou zijn. Degenen die dat wel zomaar
ongeorganiseerd lopen te zeggen tegen zichzelf
verkeren in de greep van een z.g. depressie: ze
kunnen hun zelfwaardering en motivatie niet meer
terugvinden omdat ze overweldigd zijn door het
tegendeel van de kast vol weggestopte dingen die
in één keer, in een crisis, over
ze heen viel en hun zelfwaarde verpletterde. Dus
zijn we in het normale bewustzijn 'consonant met
onszelf' zoals de psychologen (m.n. de
sociaal-psycholoog Leon
Festinger
1919-1989) het zeggen, zijn we onze beste vriend
zoals we in Een
Kleine Filosofie van de
Vereniging
ook al zagen, en wantrouwen we nog eerder de
ander dan onszelf met het idee: 'als ik er niet
uitkom, dan jij zeker ook niet - maar als jij
maar doet alsof het wel zo is dan ben ik beter
af als ik het probleem wel onder ogen zie' - ook
al zit ik dan evenzogoed in de put. Aan de
psychologische complexen komt zo geen einde en
samen gaat het dan bergafwaarts als we als
'vrienden van onszelf' er niet in slagen de
compensaties te snappen, met ze te kappen en er,
zoals we reeds zagen, met een betere orde van de
tijd stabieler in de discipline en in de
natuurlijke ether dan uit te stappen. Om gezond
te willen blijven moeten we ontsnappen uit die
tijdelijke voorziening van compensaties, uit dat
slechte systeem dat de tijd van de plaats
afsplitste en tot een lineaire sleur reduceerde
en zo ons dynamisch levensgevoel van verbonden
zijn met de planeet en met elkaar
verstoorde.
Met
het zoeken naar oplossingen uitkomend op de
compensaties van het ego, de arbeid en de
boeken, krijgen we ook een probleem met de
persoon. De ander mag niet de baas over ons
lichaam zijn, dat moesten we zelf zijn. Dat
hebben we van onze opvoeding onthouden: we
moeten volwassen zijn en zelf
verantwoordelijkheid nemen. Je pappie en mammie
zijn er niet meer en je bent er nog blij mee
ook. Maar door de autoriteit naar jezelf te
trekken zal een ander dat ego nog niet zomaar
waarderen en volgen, die ander kent immers dat
spelletje van de compensaties ook wel. We gaan
er niet zomaar van uit dat een ander heilig is
in het volgen van de principes en gaan er dus
vanuit dat iedereen dus wel moet
compenseren,
want dat is normaal. De verdeeldheid blijft zo
en de wanhoop domineert dan het levensgevoel,
want je draagt er water mee naar de zee: je
schiet met een (idee van een) schijnvertoning
niets op, er is geen werkelijke progressie. Het
materieel gemotiveerde ego van de uiterlijke
schijn is op zich ook niet echt de oplossing. En
dat geldt ook voor de betaalde arbeid en de
boeken. Als je het werk enkel voor het geld doet
ben je ook niet echt te vertrouwen en boeken
zijn meest een hoop gekanker met een
suikerlaagje van een half-verzonnen wereld waar
je ook weer uit moet ontwaken om te ontdekken
dat je weliswaar kan dromen, maar in
werkelijkheid nog steeds genadeloos de slaaf
bent van de omstandigheden en de zintuigen
ernaar, in plaats van de meester te zijn over je
lot. Zo zijn we dan wat de britse
anti-psychiater R.
D. Laing
(1927-1989) in de zestiger jaren de door
omstandigheden verdeeld geraakte mens noemde die
van buiten een zot is, een slachtoffer van de
compensatiecultuur met haar schone schijn en
conflictueuze psychologie, maar van binnen een
god is vol van daaraan tegengestelde idealen en
kwaliteiten met een zekere frustratie over het
onvermogen zich te realiseren, zich te bewijzen.
In
dit gedeelte gaat het over het herstel van het
respect voor de persoon die jezelf van binnen in
alle glorie bent, over het genezingsproces, het
wordingsproces, dat de humanistische psycholoog
Carl
Rogers
(1902-1987) in 1974 'een persoon worden' noemde.
Het gaat over de empathisch benaderde persoon
die dan weer op eigen kracht overeind weet te
krabbelen met de realisatie wat nu eigenlijk de
gevallen staat is, wat nu eigenlijk zijn
denkfouten zijn, zijn vergissingen zijn, zijn
verwarring over normen, waarden en behoeften is,
en wat zijn domheid is. Maar het gaat dan ook
over de persoon die niet meer zo van de
compensatie is, de persoon die van God is of een
god zelf is en die het ideaal vormt, de heiland
is, de grote leider is, de redder, de geestelijk
leraar, de held en het grote voorbeeld, de bron
van wijsheid en de beheersing van het universum
in eigen persoon. Dit laatste is onvermijdelijk:
als men respect wil voor de persoon die men zelf
is zal men ook de persoon die de ander is moeten
respecteren, als men een einde wil maken aan de
verdeeldheid van het materiële ego-belang.
Dat men in eerste instantie, min of meer
verliefd, dan de ongelijkheid realiseert met een
hoog of soms te hoog gegrepen beeld van die
ander in de vorm van een Grote Persoonlijkheid,
is er door de karmische terugslag van het
doorslaan in het andere uiterste van respect
hebben, want de controle van het evenwicht is er
nog niet zomaar. Als
kind realiseerde je je misschien je vader, als
volwassene zet zich dat voort met het ideaal van
de godheid die dan ook Vader heet. En voor niet
weinigen bestaat het probleem van de
zelfverwerkelijking eruit dat er ook inderdaad
Grote Persoonlijkheden zijn, te zien of niet
meer te zien, om tegen op te kijken en van te
leren. Om van de ongelijkheid af te komen is er,
ook volgens de Grote Persoonlijkheden, een
emancipatieproces nodig, een proces van gelijk
worden nodig, een proces van geestelijke groei,
een therapeutisch proces. Uit angst voor het
valse ego van de mens van schijn en leugen,
spreken we daarbij dan van de heiligheid die
daar vrij van zou zijn en waarvan we hopen dat
die niet schijnheilig is zoals b.v. met
priesters die kinderen molesteren, pausen die
mensen laten vermoorden, sekteleiders die tot
zelfmoord aanzetten en geestelijk leiders die
persoonlijk op materieel voordeel uit zijn. We
spreken dan ook van geloof: in de gevallen staat
is het moeilijk te geloven en heb je een
autoriteitsprobleem, maar overeind gekrabbeld
zie je plots een bondgenoot in dat voorbeeld
waar je je dan aan op kan trekken en zo is dan
geloof krijgen in een leider, een Heer, een
therapeut en/of een goeroe de weg uit de
gevallen staat. En dat geldt niet alleen de
heiligheid, neen, een kunstenaar die eerlijk in
staat is te kankeren op alle schijnheiligheid
geniet dan al de voorkeur boven een brave burger
die het beeld van de waarheid, ook al is die dan
ongewenst, ook niet direct tot een kunst wist te
verheffen. Het belang van de manifestatie staat
soms zelfs boven het ideale ervan. En dat kan
een schokkende ontdekking zijn met bijvoorbeeld
therapeuten die met hun cliënten in bed
eindigen of goeroes die welhaast onbegrijpelijk
je sexuele en overige karma overnemen.
Met
het ontkennen of erkennen van de ander in de
worsteling om aandacht voor de eigen persoon is
het als met de legendarische Baron
Munchausen
die zichzelf aan zijn eigen haren uit het moeras
wist te trekken: men
moet zich, in geloof eenmaal tot de positieve
bekentenis bekeerd, een positie van verlost zijn
realiseren wil men uit zijn eigen moeras kunnen
komen. Men moet die ander die men eventueel dan
zelf is en die er wèl in slaagt om de
ziel te behouden, de zaak te dienen en kennis
van zaken te hebben, duidelijk voor zich zien.
De nederlandse psycholoog J.J. van der Werff
sprak in 1965 van zelfbeeld en zelfideaal in
zijn gelijknamige boek: het betreft een
tweedeling waarzonder een mens paradoxaler wijze
niet gelukkig of zelfs maar gezond kan zijn. Men
is noodzakelijkerwijze verdeeld als men eerlijk
is over het feit dat er nu eenmaal persoonlijk
onvermogen, fouten, vergissingen en ellende in
het materiële leven is enerzijds en men
anderzijds er dan een zelf van een duurzamer
geluk dat meer van vermogen en minder van fouten
en vergissingen is, tegenover moet stellen.
Zoals we van deel I tot deel II overgingen van
een illusie-vrije persoon die één
is met het universum naar een persoon die
geïdentificeerd met de materie niet meer zo
zeker is van de eenheid met de realisatie van
het goed en het kwaad van het hebben van
principes, komen we van die innerlijk verdeelde,
analytische en spiritueel zoekende mens dan uit
op de ideale mens die we moeten zien te
verwerkelijken, waar we in moeten geloven als
een zich immer op onze nadering verwijderende
horizon van kwaliteiten en integriteit en die we
in onszelf moeten realiseren als iemand die
kennis van zaken heeft (vedisch: de
caittya-guru is). Zo landen we dan van de
persoonlijke realisatie van ons onvermogen aan
bij de problemen
van de religie en de politiek. De religie is de
sociale organisatie van het respect voor de
ideale persoon in samenhang met een zekere
tijdorde en de politiek is de actualiteit van
het problematische maar noodzakelijke respect
voor de misschien ook wel eens niet zo heilige
persoon, waarin men zich dan bezighoudt met het
elkaar voorhouden wat nu 'werkelijk' de orde van
de tijd moet zijn, hoe laat het nu 'werkelijk'
is en het wetboek er 'eigenlijk' uit moet zien.
Wat is nu de prioriteit van de behoeften of de
noodzakelijke opeenvolging van handelingen -
zoals de humanist en psychotherapeut
A.
Maslow (1908-1970)
het stelde - als we eenmaal religieus weet
hebben van de Oorspronkelijke Persoon enerzijds
en gedragswetenschappelijk als onvermijdelijk
zijnde anderzijds - met of zonder een z.g.
piekervaring op weg zijnde - aanvaard hebben wat
het ideaal van die persoon is die in India de
purusha genoemd wordt? Hoe moeten we
elkaar zeggen hoe laat het is, waar we aan toe
zijn, met de religie en de politiek? Of .... was
het dan, zoals we in deel I en II al zagen, meer
een kwestie van zelfbeheersing en realiteitszin,
dat ons identificeren met het grote voorbeeld
der zelfbeheersing van de Beheerser van de Yoga
die in geval van bewezen wijsheid en herkenbare
incarnatie vedisch ook wel de eretitel
yogîs'vara meekrijgt?
Inhoud
sectie IIIa: het persoonlijke
Zelfkennis,
reformatie en vooruitgang
'God,
zoals de oude overlevering meedeelt,
heeft in Zijn greep begin, midden en einde
van alle dingen
en in Zijn vaste gang, overeenkomstig de
natuur,
brengt hij alles tot zijn bestemming.
Hem vergezeld altijd
Dikè2,
die vergelding bewerkt
aan allen die de goddelijke wet niet
volbrengen.
Wie gelukkig en welzalig wil zijn,
moge van meet af aan haar
respecteren.'
Plato
geciteerd door Aristoteles in 'Over de
Kosmos'
 In
de zoektocht naar het zelf van duurzaam geluk en
kennis komen we dus niet om de persoon heen,
noch om de noodzaak die persoon, die je eveneens
zelf bent, ook in materieel opzicht te
respecteren. Derhalve splitst, filognostisch,
het respect voor de persoon zich in een
persoonlijk/religieus en een
politiek/futurologisch gedeelte. Met het
persoonlijke worstelen we in onze
wetenschappelijk gefundeerde, methodische
zelfverwerkelijking met de heiligheid en de
authentieke beleving van de 'Absolute Waarheid',
en met het materiële belang dat ermee
gemoeid is worstelen we met de politiek van
tijdsystemen, identiteiten, commentaren, het
gezag, het laatste woord, het voordeel van de
twijfel, de wet, de economie, de verantwoording
en de toekomst, die we als volwassenen, zoals we
zojuist zagen, met de noodzaak van een zeker
zelfideaal er ook bij nodig hebben.
Aan
de hand van deel I wisten we een goede indeling
te maken in overeenstemming met de natuurlijke
orde, een orde die ons wetmatig als ze is
zekerheid verschaft, die zekere kennis voorstelt
waar niemand aan kan tornen. Op basis van deze
zekerheid kwamen we in deel II tot het waagstuk
van het leren van de kunst te leven met de
dualiteit inherent aan het analytische en met de
kwaliteiten inherent aan het spirituele zelf
waar we ook niet buiten kunnen met de filosofie
van de bevrijding. Nu, bij het belang van de
persoon aangeland, staan we voor de klassieke
vraag: 'wie ben ik?' Vedisch luidt het antwoord
simpel soham hetgeen letterlijk 'ikzelve'
betekent. Ook zegt men wel tat tvam asi
ofwel 'dat zijt gij' om aan te geven dat de
werkelijkheid van het ik een relatie insluit met
de realiteit en het principe (tat) van
het universum met daarin de ander besloten.
Zonder die relatie heeft het ik-besef met God
geen werkelijkheid. Het ik zonder de ander is,
gezien de onvermijdelijkheid van de dualiteit,
een illusie van afgescheidenheid die moet worden
overwonnen met wat vedisch karuna,
dayâ, bhâva of prema
wordt genoemd: vriendelijkheid, mededogen,
genegenheid en liefde. Van Plato leerden we in
het Westen ook al dat God, of beter gezegd de
weg naar God, als het goede moet worden gezien
wat bij Vyâsa sattva of de
geaardheid (guna) goedheid heet
(S.B.
7.15: 25).
Zondig handelen is zo bezien dan niets anders
dan dat handelen wat, smart en treurnis gevend,
indruist tegen die goedheid, en God dienen is
het consequent beijveren van deze realisatie van
het ik dat dan niet meer vals ego heet maar een
ziel, een gewetensvol zelf van principes, van
normen en waarden. Wat betreft het begrip God
zegt Aristoteles in Over de Kosmos: 'God
is één, maar met vele namen wordt
hij benoemd, ontleend aan alle verschijnselen
die hij telkens nieuw teweegbrengt' .... Hij
wordt de zoon van kronos en de Tijd (Chronos)
genoemd, omdat zijn bestaan voortduurt van de
ene eindeloze wereldperiode tot de
volgende;...ik meen dat ook 'Noodzakelijkheid'
slechts een andere benaming is voor hem,
aangezien hij de onoverwinnelijke oorzaak is.'
Het ontdekken van dit Ware Zelf van de ziel van
deze Oorspronkelijke Persoon, die dus ook met
het tijdbegrip, en de noodzakelijkheid is
geïdentificeerd volgens de wortel van de
griekse filosofie, kan, via de geaardheid
goedheid, dus niet anders gaan dan langs de
wegen van het respect voor de ander die we, met
onszelf erbij, geen verdriet moeten doen. Het
ego in zijn valsheid zet zich steeds af met
negativiteit over al het andere dat moet worden
buitengesloten terwille van de materiële
actie, zagen we in 'Het
NIET-paradigma'
van deel I. Die negatie, dat nee-zeggen is
essentieel voor de materiële actie. Het
gaat niet anders. Voor de praktijk van de
Christelijkheid kenden we in Europa zo aan het
eind van de middeleeuwen, met deze spreuk
herinnerd, Maarten
Luther
(1483-1546)
die de gevallen staat van de
fundamentalistisch-dictatoriale invloed van de
Katholieke Kerk aan de kaak stelde. Resultaat
van zijn heldenmoed was dat de kerk na de nodige
eeuwen van strijd uit die positie van
alleenheerschappij werd gestoten en zich, net
als iedere andere mogelijke vorm van
klasse-corruptie, netjes en bescheiden moest
leren schikken naar een normale positie in
de
velden van
handelen
van de individuele burger zoals besproken in
deel I. Het Christendom was aan het einde van de
middeleeuwen het Christendom niet meer, maar was
tot een in zichzelf verdeeld geraakte theologie
verworden, een in wezen gevallen cultuur die
later de filosofie van de Verlichting als les in
volwassen (en ook religieuze)
zelfverantwoordelijkheid onder ogen moest zien.
De kalenderhervorming van paus Gregorius kort na
de middeleeuwen in 1582 kon tegen die verwarring
ook niet meer veel uitrichten. Er speelde ook
meer dan de kwestie van de orde van de tijd. Het
systeem in zijn geheel spoorde weliswaar niet
meer met de natuur, maar het
reformatorisch/contrareformatorisch met een
tijdmaatregel herstellen van dat respect voor de
werkelijkheid van God 's schepping kon die
ontstane verdeeldheid niet meer terugdraaien,
alle ketterverbrandingen en beeldenstormen ten
spijt. Zoals Thomas
Kuhn
(1922 - 1996) het in 1962 met zijn studie naar
de structuur van de revoluties der
wetenschappelijke paradigmata al indirect
uitduidde, volgde in het jaar nul het denkmodel
van het Christendom revolutionair op dat van het
Jodendom en volgde de Islam zeven eeuwen later
historisch met dezelfde heldenmoed op het
Christendom, waarop toen na de heropleving van
de grieks-romeinse cultuur in de Renaissance
rond 1650 de Verlichting
volgde die minstens zoveel rebelse heldenmoed
vertoonde. De Verlichting gedijde op het
uitgeholde gezag van de religie die in feite
reeds sedert de opkomst van de Islam met het
verdringen van hun tijd-argument zijn neergang
onder ogen moest zien. De Islam had het bidden
met de stand van de zon ontwikkeld met het door
Mohammed
(571-632) in de zevende eeuw na Christus
ontdekken van dat 'gat in de religieuze markt'
en zo succes geboekt op het Christendom dat het
buiten de kloosters niet zo nauw nam met de orde
van de tijden van gebed. Tijdens de middeleeuwen
gold immers de juliaanse kalender met kalends en
ides-dagen alleen voor de kloosterlingen, voor
de burgers was ze al door de romeinse keizer
Constantijn
de Grote
(272-337) afgeschaft.
Maar
de islamitische eenvormigheid en eenzijdigheid
van die optie was dus naar de logica der velden
van menselijk handelen ook tot de
(fundamentalistische) ondergang gedoemd. Met de
filosofie van de Verlichting
kwam dus niet alleen de Kerk, maar ook de Islam
ten val en kreeg ze sedert het historisch
keerpunt van het beleg van Wenen in 1683 waar de
Ottomanen van de Islam door de Poolse Koning
Jan
III Sobiesky
(1629-1696) werden verslagen, toen haar verder
historisch te noemen nut en positie toegewezen.
De verlichtingsgedachte welke, op een
gewelddadige manier zichzelf politiek
tegenkomend, in de verlichte democratie heden
ten dage zijn uitdrukking vindt in het motto van
de Europese unie van 'eenheid in
verscheidenheid', was echter niet een origineel
idee van Maarten Luther, die alleen maar
reformatorisch tegen de afkoopsom in een sobere
en zelf-verantwoordelijke bijbelvastheid
predikte, en niet zo zeer een verscheidenheid
aan religieuze en wetenschappelijke praktijken
voor ogen had. Ook voor hem was er maar
één Heer. Het idee van eenheid in
verscheidenheid in de verlichte multiculturele
zin vinden we, nu dan politiek met de modern
opkomende geest van de democratie, terug bij een
andere religieuze hervormer uit die tijd: de
vaishnava heilige en avatâra
S'rî
Caitanya
Mahâprabhu
(1486-1543), die met dat motto in India het
valse gezag van zowel de ook daar heersende
Islam, de droge boekentheologie en het
kastenstelsel te lijf ging. Hij was de
eigenlijke Heer van die verlichtingsgedachte en
hij was het die als de belangrijkste Bijbel in
die theologie het S'rîmad
Bhâgavatam
ofwel de Bhâgavata
Purâna
naar voren schoof als het essentiële
verhaal van de persoon van God als zijnde de
Fortuinlijke, dat stamde van de hand van onze
filognostische huisfilosoof Vyâsa.
Ook
al verdedigde Luther een principe van religieuze
zuivering, toch was zijn ego-bepaalde inzet voor
een Bijbel die leesbaar was voor iedereen, het
geen celibataire voorkeur meer hebben en geen
aflaten meer te koop aanbieden, een
materiële inzet. Het principe van de
spirituele eenheid van de kerk die, gnostisch in
feite, berust op de heiligheid, die men
inderdaad zelden bij normale en ook klerikale
stervelingen aantreft, liet hij als zijnde
verdorven vallen. En dat was het materiële
van zijn actie. Hij kende geen genade voor
materiële dwalingen van onheilige
kerkleiders, maar was bij het veronachtzamen van
de heiligheid der geestelijke eenheid zelf ook
een materialist; of zoals de goeroe Osho het met
zoveel woorden tegen zijn 'nieuwe mensen' zei:
'de neezegger is nog niet los van dat waar hij
nee tegen zegt'. Bij Luther kunnen we zien hoe
het fundamentalisme - zie ook de
pagina over de velden bij deel
I -
zelf ook weer een vorm van materialisme is: in
het zich afzetten tegen meer gematigde,
politieke 'materialistische' mensen van het
compromis en met het buitensluiten en zelfs ter
dood brengen van vermeende zondaars vormen ze
evenals de katholieke contrareformatie die dat
zelf ook weer deed, een vals ego dat niet echt
offers wil brengen voor de verzoening. Het
religieus fanatisme houdt een gebrek aan
filosofie in legde Swami
A.C. Bhaktivedanta Prabhupâda
(1896-1977),
de leider van de Hare
Krishna's
hen op een dag uit verzuchtend over de verwijten
aan hun adres van sektarisme. En een teveel aan
filosofie geeft de droge, liefdeloze
boekenvervreemding van de geleerden, zo voegde
hij er aan toe. Daarbij leek van de heiligheid
ook de verzaking in het celibaat, die niet
alleen in de katholieke orden, maar ook in
India, samen met de analyse, de verzaking en de
yoga geacht wordt als een heilig principe van de
geestelijke kennis, allemaal vals met de val van
het katholieke Rome. Maarten Luther was
weliswaar een held, maar niet een heilige in
deze zin. Hij had, zij het met enige moeite en
adellijke protectie, niet als een Jezus het
gewelddadige kruis te dragen van de Reformatie
dat de, al dan niet gecorrumpeerde, celibatairen
in het klooster die hier en daar werden vervolgd
wel moesten dragen. In feite lag in die tijd dat
kruis van de geestelijke verwarring over de
normen en waarden bij Heer Caitanya, die met
zijn genade voor het karma van de filosofische
geleerdheid en religieuze schijnheiligheid ook
werkelijk zijn gezonde verstand (en daarvoor al
zijn huwelijk) opofferde en daar dan ook wel de
Christus van mag worden genoemd. Luther trouwde,
zijn gezonde verstand dus niet opofferend
terwille van de toewijding tot God, gewoon
bescheiden en solidair met de gewone man, met
een door het gepeupel uit haar klooster
verjaagde non. Met hem, en de overige zo
reagerende Christelijkheid - het gepeupel volgt
de leider immers - ontbrandde er in dat zo
gevonden materiële eigenbelang van een
simpele, maar sacramenteel toch ook wel weer
goed te keuren en heilig te
noemen,
voortplantingsbehoefte, een politieke strijd in
het tijdsgewricht die nog brandstof voor vele
oorlogen zou vormen op weg naar wat we nu,
zoekend naar het feitelijk gezag van de
reformatie en de verlichtingsgedachte, het
ideaal van de democratie noemen. Goed, Luther
moeten we dus uiteindelijk niet verantwoordelijk
achten voor de verdeeldheid van de Reformatie
versus de Contrareformatie, en zo zag hij het
zelf dus ook niet. Het spreekt ook eigenlijk
vanzelf dat alleen de Heer zelve Zijn eigen
religie hervormen kan en niet zomaar een
sterfelijk mens met materiële behoeften als
Luther die alleen maar een aanleiding vormde.
Van Luther kunnen we leren dat we als normale
karmische personen niet enkel geestelijk kunnen
bestaan, maar dat we ook een materiële last
te dragen hebben met de democratische
gelijkheidsgedachte van eenheid in
verscheidenheid; een gedachte die dus bij
Vyâsa in de Bhagavad
Gîtâ
reeds duizenden jaren daarvoor 'ekatvena
prithaktvena bahuda' heet en bij Caitanya
hernieuwd wordt gepredikt als de eindconclusie
die luidt acinthya bhedâbheda
tattva: een ondoorgrondelijke werkelijkheid
van eenheid in verscheidenheid.
Een
computer is niets zonder een beheersingssysteem
en een daarin werkend programma, en omgekeerd.
Zo ook is de mens niet werkelijk mens zonder een
gemeenschappelijk overeengekomen vreedzame
maatschappelijke orde en een persoonlijke
overtuiging of geest daarin ontwikkeld, die de
integriteit en het functioneren van zijn persoon
in dat systeem uitmaakt. En dus is er ook met
het noodzakelijke nee- zeggen
van het niet te vermijden ego ermee zoiets als
het gehecht zijn aan het goede van de
platonische God waarmee we niet zomaar uit de
zelfzucht kunnen komen die zich, karmisch
verbonden met moeder aarde, bij de gewone
sterveling steeds voordoet, zodat we dus meer
waarden dan enkel die van de goedheid nodig
hebben om God in termen van eeuwige waarden
recht te doen. Met Heer Caitanya als de
eigenlijke Heer der Reformatie en protagonist
van de filosofie van Vyâsadeva vinden we
dan ook, naast zijn zeer emotionele relaties
(rasa's) met de heilige naam die met
extase gezongen werd door hem, de s'uddha
sattva waarden van de s'auca, tapas,
sathya en dâya zoals door
Vyâsa uiteengezet (in S.B.
1.17: 24),
ofwel de noodzaak van het, respectievelijk, zich
realiseren van het goede van God met de waarden
van de reinheid van lichaam en geest, de
boetvaardigheid, de waarheidliefde en het
natuurminnende mededogen. zoals we al bespraken
in dialoog vier. Immers de goedheid voor jezelf
kan zonder mededogen geweld jegens anderen
(inclusief plant en dier) inhouden;
onboetvaardig niet willen delen met 'minderen'
inhouden; een leugen inhouden in het beschrijven
van de werkelijkheid waardoor de goedheid in
feite een illusie is; en met een lustmatige
goedheid de ontrouw inhouden van het vervreemd
en eenzaam niet in verbondenheid kunnen leven;
of zoals Vyâsa het stelt:
(S.B.
11.25: 35)
'In verbinding staand moet hij ook, vrij van het
afhankelijk ervan zijn, de goedheid overwinnen
zodat hij, met zijn intelligentie tot vrede in
het verlost zijn van de guna's, Mij
bereikt met het als een individuele ziel opgeven
van de oorzaak van zijn geconditioneerd zijn.'
Het
persoonlijke deel van de filognosie begint dan
ook met het individuele verhaal van
ondergetekende zelf. Niet dat mijn ikje nou zo
belangrijk zou zijn, maar omdat mijn persoon een
geschiedenis kent die deze ontwikkeling van
gehechtheid aan het goede naar de
onthechting in het goede illustreert die zo
essentieel is voor de vooruitgang van het
ontsnappen aan de gevangenis en de uitzichtloze
domheid van de burgerlijke gehechtheid. De vraag
luidt hier namelijk: hoe kom je in godsnaam zo
ver om als, b.v., een Christen je met het
Hindoeïsme - het onvermijdelijke culturele
gevolg van het resp[ecteren van Vyâsa
- bezig te gaan houden? Wat was nou precies de
noodzaak daarvan, hoe zit zo'n
ervaringsgeschiedenis in elkaar? Natuurlijk ben
ik persoonlijk maar een van de vele voorbeelden
van mensen die, in de moderne tijd verdwaald,
zich moesten herbezinnen met de constatering dat
de klassieke orde van de christelijke
samenleving toch niet helemaal zonder meer
begrip heeft en klaar staat om je op te vangen
met al de wendingen van de moderne
lotsbeschikking. De orde van de wereld is de
orde van de wereld en het Christendom, net als
het Jodendom en de Islam, vormt er slechts een
historisch onderdeel van, hoe onmisbaar ze ook
is voor velen. Zo dienden zich in het leven van
ondergetekende, uitgaande van het christelijk
kruis, andere culturen van zon, maan, orde en
gnosis aan die hun bijdrage leverden in de
liefde voor de kennis die zich uiteindelijk tot
de volledigheid van de filognosie van deze site
ontwikkelde. De realisatie hierbij was steeds
dat repressieve progressie, de ontwikkeling die
ten koste gaat van voorgaande ontwikkelingen,
geen werkelijke vooruitgang vormt. Een boom is
gezond met inbegrip van zijn wortels en zo is
onze politieke, democratische, en postmoderne,
verlichting gezond met de vedische wortel, ookal
is het, zoals de Gîtâ
(15:
1-4)
het stelt, een boom op z'n kop die met zijn
wortels reikt naar de hemel, waar we dan
uiteindelijk ook mee moeten kappen als het
karwei geklaard is en de hulpmiddelen mogen
worden opgeborgen. Je wint aan ervaringen met
z'n allen en alles wat er nog meer bij komt
kijken compliceert de zaak gewoon. Het feit dat
er materiële verbeteringen plaatsvinden van
b.v. de bandrecorder naar digitale
opnametechnieken of van de telefoon naar
internet-communicatie, wil nog niet zeggen dat
die cultuur of leerschool van het medium, die in
de geschiedenis werd opgevolgd door een ander
instituut van beschaving, geen nut of
bestaansrecht meer zou hebben. De vinyl-plaat
bestaat nog steeds, ondanks CD's en de radio ook
ondanks de tv Ondanks het internet zijn er ook
nog boeken en ondanks het Christendom is het
Jodendom er ook nog, evenals de cultuur van de
'zonen van God' die van
over de bergen - mogelijk uit het verre oosten
dus - kwamen en hun invloed op de Joden deden
gelden, zoals het Bijbel-boek Genesis dat in het
hoofdstuk over de Oude Tijd beschrijft. Zo ook
komen we later in het politieke deel tot de
conclusie dat met achting voor een zekere
geschiedenis van de normen en waarden we gewoon
maar rekening te houden hebben met de
verschillende zienswijzen in de wereld en dus
ook met de uiteenlopende persoonlijkheden,
goddelijk of niet, zoals ze op deze site (en in
het
boek ervan)
filognostisch verenigd met de verschillende
secties aan de orde komen. In feite is alleen
niet-repressief te werk gaand er sprake van
respect voor de mensenrechten en een juist idee
van emancipatie in de richting van de zaligheid,
en zo kan je dan ook stellen dat alleen met een
syncretische benadering, een soort van
filognosie als hier uiteengezet, er een
realistisch respect voor de persoon en zijn
vereniging en een politiek van wederzijds
commentaar mogelijk is met een toekomst voor
iedereen. De repressie die geboren werd uit
onvermogen leidt corrumperend tot dictatuur,
maar de filognosie die tot respect leidt voor al
de verschillende zienswijzen voert, zoals reeds
geschetst werd in Een
kleine Filosofie van de
Vereniging,
tot het evenwicht van een ware democratie, tot
een meer op de menselijke identiteit van de ziel
gerichte representatieve democratie die niet
meer zichzelf als een stel voetballers steeds
van verkiezing naar verkiezing verslaat met een
nieuwe optie van alleenheerschappij.
In
eerste instantie is het met dit in het verschiet
dus zaak mijn eigen verhaal als voorbeeld te
bieden en als bewijs te laten fungeren van de
haalbaarheid en noodzaak van de filognosie voor
een ieder. Ook al heeft niet iedereen dezelfde,
en dan beter herkenbare, ervaring opgedaan of
ontwikkeling doorlopen, ook al zijn er vele
wegen die tot hetzelfde politieke Rome van het
actuele respect voor de persoon leiden,
toch
is iedere weg bewandeld een poort voor de
toekomst waar elkeen gebruik van kan maken. Dat
is het nut van een zelfbeschrijving die je
evenzogoed als een mislukking van het overwegen
van het valse ego kan beschouwen als een succes
van zelfrealisatie in het belang van de grotere
Ziel van de wereldbevolking in zijn geheel en
God met alle levende wezens en universa erbij in
het bijzonder. Om met mezelf als voorbeeld te
beginnen zijn er twee pagina's met spreuken.
Eerst een pagina van de uitspraken in de vorm
van citaten
van andere personen dan ikzelf, zoals ik ze
toevallig links en rechts aantrof over m.n. het
onderwerp van de tijd en de orde der wijsheid.
Net als de
aforismen
in de daaropvolgende pagina die bij mezelf als
losse ideeën opkwamen, moeten ze,
ondoordacht en hilarisch als ze zijn soms, niet
allemaal even serieus worden genomen. De pagina
met mijn eigen spreuken heet de 'Grijze
Pagina' om die reden. Het zijn deels
ongerijmde gedachten, opwellingen of emotionele
uitingen die er soms alleen maar voor de grap of
om een andere emotionele reden zijn. Na mezelf
daarna in een volgende pagina te hebben
voorgesteld en in het gedeelte genaamd
De
Spiegel van de
Tijd
het verhaal te hebben verteld over hoe ik tot
mijn filognostische zin voor de orde van de tijd
ben gekomen, is er ruimte voor een pagina waarin
ik dieper inga op de betekenis van
goeroes
en therapeuten en
ik me concentreer op de bijzondere incarnaties
van God in het huidige tijdgewricht. Dan volgt
een pagina over het idee van een
religieus ingestelde
tijd
zoals je die bij de verschillende wereldculturen
aantreft, en is er preluderend op de
volgende
sectie
een pagina over mijn
persoonlijke strijd in de tijd van de moderne
politieke
woordentwist.
Daarna volgt er een pagina specifiek over het
Spel
van de Orde,
een site op zich, dat een ieder in de moderne
tijd moet leren spelen als hij zich een winnaar
en een betrokken mens - wat mij betreft een
filognost - wil noemen. Tot slot is er dan een
pagina over de
basis van de vedische
kennis
waar deze hele site in feite op berust. Het valt
buiten het bestek van deze site om uitvoerig het
hele vedantische commentaar dat Vyâsa
geschreven heeft aan bod te laten komen, maar
met een algemene inleiding tot die fluit in
handen van Krishna, zijn held en Heer, en de
bespreking van een aantal elementaire
hoofdstukken en kernspreuken die met name het
verband leggen tussen de orde van de tijd en de
Persoon van God, zal dan religieus betrokken
deze sectie worden afgerond.
De
afbeeldingen:
-
Het moderne schilderij is van
Mordecai
Ardon
en heet 'Voor de gevallen zielen' Het is
het middendeel genaamd 'het kaartenhuis'
uit
een drieluik
van 1955 - '56. Het is geschilderd in olie op
canvas en maakt deel uit van de collectie van
het Stedelijk Museum, Amsterdam.
-
Het plaatje met de bril en het boek geeft aan
hoezeer een boek een bril is, als een bril
werkt.
-
De man daaronder is de anti-psychiater
R.
D. Laing,
uit de zestiger jaren die de nadruk legde op
omgevingsfactoren of het maatschappelijk systeem
als mogelijke gekmakers.
-
Het plaatje van Christus is een schilderij van
Antonio da Correggio (1489 - 1534) getiteld
'Christus gepresenteerd aan het volk' (Ecce
Homo) het stamt uit 1525-30 en bestaat uit
olie op paneel 99.7 x 80 cm, en bevindt zich in
deNational Gallery te London.
-
Het plaatje met de buste is een ets van
Gustave
Doré
(1832 - 1883) en stelt Baron von
Münchhausen voor. Een
literair karakter bekend om zijn grandioze
avonturen.
Zijn verhaal werd ook verfilmd
door Jerry
Gilliam.
-
De Buddha is een afbeelding van
Mahâ-Asta Caitya, de grote leraar
der innerlijke verzaking, en afkomstig uit Khara
Khoto, Centraal Azië. Het is van voor 1227
uit de Tangut Dynasty en te vinden in het
Hermitage Museum.
-
De non met het arme kind is Moeder
Theresa
(1910 - 1997), de heilige Zuster van de
Naastenliefde die in India haar liefdewerk
deed.
-
Daaronder een portret van Maarten Luther (1483 -
1546), geschilderd door Lucas Cranach der
Ältere in 1529, Luther was de theoloog die
de katholieke orde op zijn kop zette met zijn
strijd tegen de corruptie van de kerk met haar
afkoopsom. Hij vertaalde de latijnse tekst van
de Bijbel in het Duits en maakte hem zo
populair. Hij wordt gezien als de leider van de
christelijke Reformatie.
-
Het schilderij met de monnik stelt Luther voor
tijdens de verdediging van zijn stellingen in de
rijksdag in april 1521 te Worms in de
aanwezigheid van keizer Karel V. Luther weigerde
ook maar iets te herroepen.
-
Het schilderij met de danser stelt Heer
Krishna
Caitanya
Mahâprabhu
(1486-1543)
voor die de reformatie van het Vaishnavisme
bracht welke de strijd aanbond met de in India
heersende Islam, het kastenstelsel en de droge
boekengeleerdheid. Zijn boodschap was 'zing de
namen en verspreid de kennis van het
Bhâgavatam'.
In het Westen is hij bekend als de Heer der Hare
Krishna's van de mahâmantra die
door hen 16x108 keer op een bidsnoer per dag
wordt herhaald: 'Hare Krishna, Hare Krishna,
Krishna Krishna, Hare Râma Hare
Râma, Râma Râma, Hare Hare
(Hare: des Heren).
-
Het schilderij van Christus met de nonnen is van
Alessandro Magnasco (1667-1749), en heet
'Christus Aanbeden door Twee Nonnen' en
stamt uit 1715, olie op canvas, 58 x 43 cm en
huist in Gallerie dell'Accademia te
Venetië.
-
Het groene schilderij van moeder aarde met haar
greep op de persoon is van Frida Kahlo en heet
'The Love Embrace of the Universe, the Earth
(Mexico), Me, and Senor Xolotl', en is van
1949, olie op canvas, 27 1/2 x 23 7/8 en thuis
in de collectie van Jorge Contreras Chacel te
Mexico City.
-
Het plaatje daaronder stelt het filognostisch
kruis voor waarin met de pranava als de
vorm en yoga-mantra van God, de zon, de maan en
de sterrenhemel wordt gerespecteerd op basis van
de gnosis die bemiddelt in de relatie tussen de
wetenschap en de religie.
-
De boom op de kop is een banyan die de kennis
van de wereld voorstelt die wortelt in de hemel
der bovenzinnelijkheid.
-
De poort met het licht stelt de blik op de nog
onbekende maar schitterende toekomst voor die is
weggelegd voor de mensen van goede wil in de
filognosie.
-
De handen met de fluit staan voor die van Heer
Krishna die ons zo betovert met Zijn liefde voor
de harmonie van de natuur.
Voetnoot:
2:
Dikè: Personificatie van de gerechtigheid
beschouwd als de dochter van Zeus en Themis.
Bestel
het boek De
Ether Bestaat!

De
site lineair als een perfectie van de causale
illusie:

|